ECLI:NL:GHAMS:2014:2123

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 mei 2014
Publicatiedatum
6 juni 2014
Zaaknummer
23-003924-13
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor mishandeling met beroep op noodweer

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 9 mei 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1969, was eerder veroordeeld voor mishandeling, waarbij hij op 8 februari 2011 in Amsterdam een dertienjarige jongen in het gezicht had geslagen. De verdachte stelde dat hij handelde uit noodweer, omdat de aangever hem eerst had geschopt. Het hof verwierp dit verweer en oordeelde dat de verdachte, gezien de omstandigheden, anders had moeten reageren. Het hof achtte de mishandeling wettig en overtuigend bewezen, maar hield rekening met de rol van de aangever in de escalatie van het conflict. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van 40 uren, maar het hof besloot tot een voorwaardelijke geldboete van €250 en 5 dagen hechtenis, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis bij niet-betaling. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en sprak de verdachte vrij van andere tenlastegelegde feiten. De uitspraak is gedaan door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof, waarbij de griffier aanwezig was. Het arrest is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

parketnummer: 23-003924-13
datum uitspraak: 9 mei 2014
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 5 september 2012 in de strafzaak onder parketnummer 13-116980-11 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 25 april 2014 Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij:
hij op of omstreeks 8 februari 2011 te Amsterdam opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]), in/tegen het gezicht/hoofd, althans tegen het lichaam heeft geslagen en/of gestompt, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bespreking beroep op noodweer

De raadsvrouw van de verdachte heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweer. Ter onderbouwing hiervan heeft zij aangevoerd dat de aangever in eerste instantie richting de verdachte is gelopen en hem een schop op zijn rechter bovenbeen heeft gegeven. De verdachte zou een verdere aanval met een klap hebben afgeweerd.
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt.
Het hof ziet aanleiding om ten aanzien van de feitelijke gang van zaken tijdens het incident op 8 februari 2011 te Amsterdam uit te gaan van de gang van zaken zoals naar voren komt in de verklaringen van de verdachte, welke verklaringen worden ondersteund door de verklaring van getuige [getuige]. Het hof is echter van oordeel dat ook onder de omstandigheid dat de aangever begonnen is met het schoppen van de verdachte, de verdachte, in aanmerking genomen de jeugdige leeftijd van de aangever, anders op deze situatie had kunnen en moeten reageren, waarbij hij zich zo nodig, gelet op de op de stoep aanwezige ruimte om afstand te nemen, had kunnen en moeten onttrekken aan het door de aangever begonnen geweld. Door dat niet te doen, is niet voldaan aan de eis van subsidiariteit. Het hof ziet evenmin aanleiding om uit te gaan van noodweerexces, nu, in aanmerking genomen de verschillende verklaringen in het dossier maar ook de verklaringen van verdachte zelf, niet aannemelijk is geworden dat er bij de verdachte sprake is geweest van een hevige gemoedsbeweging die ten grondslag lag aan de klap die hij de aangever heeft gegeven.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij:
op 8 februari 2011 te Amsterdam opzettelijk mishandelend een persoon, te weten [slachtoffer], in het gezicht heeft geslagen waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het ten laste gelegde veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde schuldig zal worden verklaard, maar dat op grond van artikel 9a Wetboek van Strafrecht geen straf of maatregel zal worden opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft een jongen van dertien jaren oud in het gezicht geslagen. Gezien het grote leeftijdsverschil rekent het hof het de verdachte aan dat hij het ontstane conflict niet anders heeft weten op te lossen. Het hof houdt bij de strafoplegging echter ook rekening met de rol van de aangever in de escalatie van de situatie op 8 februari 2011.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 9 april 2014 is de verdachte eerder onherroepelijk veroordeeld, ook wegens geweldsdelicten, zij het dat die veroordelingen reeds van geruime tijd geleden dateren.
Het hof acht, alles afwegende, een voorwaardelijke geldboete van na te melden hoogte passend en geboden. Voor toepassing van artikel 9a Sr acht het hof geen termen aanwezig.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
5 (vijf) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. E. Mijnsberge, mr. P.F.E. Geerlings en mr. P.B.C.D.F. van Sasse van Ysselt, in tegenwoordigheid van mr. M. Helmers, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 9 mei 2014.
mr. P.B.C.D.F. van Sasse van Ysselt is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[...]