In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 9 mei 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, van 12 april 2013. De verdachte, geboren in 1983, werd beschuldigd van diefstal van een fiets, merk Gazelle, die was geplaatst als lokfiets door de politie in Zaandam. De tenlastelegging betrof het wegnemen van de fiets met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening. Tijdens de zitting in hoger beroep op 25 april 2014 heeft de raadsman van de verdachte verschillende verweren naar voren gebracht, waaronder de stelling dat het plaatsen van de lokfiets zou hebben geleid tot uitlokking en dat de verdachte geen opzet had op wederrechtelijke toe-eigening.
Het hof heeft de verweren van de raadsman verworpen. Het hof oordeelde dat het gebruik van een lokfiets als opsporingsmiddel in beginsel is toegestaan, mits dit binnen de grenzen van rechtmatige opsporing blijft. De omstandigheden van het geval, waaronder de plaatsing van de lokfiets in een gebied met veel fietsendiefstallen, rechtvaardigden het gebruik van dit opsporingsmiddel. Het hof concludeerde dat de verdachte de fiets had weggenomen en daarover enige tijd als heer en meester had beschikt, wat voldeed aan de eisen voor diefstal volgens artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht.
De verdachte werd uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van één week, die voorwaardelijk werd opgelegd, met inachtneming van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Het hof verklaarde het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling, omdat de verdachte de volledige periode van de gezamenlijk berekende voorwaardelijke invrijheidstelling reeds had uitgezeten. Het arrest werd uitgesproken in de openbare terechtzitting van het gerechtshof.