ECLI:NL:GHAMS:2014:2062

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 april 2014
Publicatiedatum
4 juni 2014
Zaaknummer
23-000813-13
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verjaring van het recht tot strafvervolging in een zaak van wederspannigheid en bedreiging van politieambtenaren

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 24 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder vrijgesproken van enkele tenlastegelegde feiten, maar had hoger beroep ingesteld. Het hof oordeelde dat de verdachte niet-ontvankelijk was in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak, conform artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering. Het hof heeft het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging van de verdachte voor de feiten die onder de verjaring vielen, aangezien de verjaringstermijn van zes jaar was verstreken. Dit leidde tot de conclusie dat het recht tot strafvervolging op 10 september 2010 was verstreken.

Het hof heeft echter wel vastgesteld dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan wederspannigheid, waarbij hij zich op 15 januari 2003 tegen de aanhouding door politieambtenaren verzette. Dit verzet resulteerde in lichamelijk letsel voor een van de verbalisanten. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier weken, die voorwaardelijk werd opgelegd met een proeftijd van twee jaar. Het hof benadrukte de ernst van het feit en de noodzaak om opsporingsambtenaren te beschermen tegen geweld en agressie. De beslissing van het hof is gebaseerd op de artikelen 14a, 14b, 14c, 63 en 181 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

parketnummer: 23-000813-13
datum uitspraak: 24 april 2014
VERSTEK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 12 augustus 2004 in de strafzaak onder parketnummer 13-050075-03 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964,
adres: [adres].

Ontvankelijkheid van het hoger beroep

De verdachte is door politierechter in de rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 3 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van
24 april 2014.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is, voor zover nog aan de orde, ten laste gelegd dat hij
Feit 1:
op of omstreeks 15 januari 2003 te Amsterdam toen de aldaar dienstdoende [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2]( respectievelijk surveillant en hoofdagent bij de Regiopolitie Amsterdam - Amstelland) verdachte op verdenking van het overtreden van artikel 267 van het Wetboek van Strafrecht, in elk geval op verdenking van het gepleegd hebben van enig strafbaar feit, op heterdaad ontdekt, had aangehouden en vastgegrepen, althans vast had teneinde hem ten spoedigste te geleiden voor een hulpofficier van justitie en hem daartoe over te brengen naar een plaats van verhoor, te weten het politiebureau [regio], zich met geweld heeft verzet tegen bovengenoemde opsporingsambtenaar, werkzaam in de rechtmatige uitoefening zijner bediening, door opzettelijk gewelddadig te rukken en/of te trekken aan de kleding en/of aan de licha(a)m(en) van die [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] en/of (vervolgens) (met kracht) te trappen tegen het lichaam van die [verbalisant 1], ten gevolge waarvan deze opsporingsambtenaar enig lichamelijk letsel (een schaafwond aan een knie) bekwam;
Feit 2:
op of omstreeks 15 januari 2003 te Amsterdam [verbalisant 3] en/of [verbalisant 4] (hoofdagenten bij de regiopolitie Amsterdam - Amstelland) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [verbalisant 3] en/of [verbalisant 4] dreigend de woorden toegevoegd :"Ik weet je te vinden, je bent nog niet van mij af, ik maak je dood", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
Feit 4:
op of omstreeks 15 januari 2003 te Amsterdam opzettelijk beledigend (een) ambtena(a)r(en), te weten [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] (respectievelijk surveillant en hoofdagent bij de Regiopolitie Amsterdam - Amstelland) , gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar/hun bediening, met controle en/of surveillance belast in diens/dier tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden "Je bent een vuile kankernazi" en/of "Wat moet je, je bent een racist", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, reeds omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

Aan de verdachte is onder 2 ten laste gelegd dat hij zich op 15 januari 2003 heeft schuldig gemaakt aan bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht als bedoeld in artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Onder 4 is aan de verdachte ten laste gelegd dat hij zich op 15 januari 2003 heeft schuldig gemaakt aan belediging van politieambtenaren in functie als bedoeld in artikel 266 j° 267 Sr. Op beide misdrijven is een gevangenisstraf van minder dan drie jaren gesteld.
Gelet op het bepaalde in artikel 70, aanhef en onder 2°, Sr vervalt het recht tot strafvervolging ten aanzien van deze misdrijven door verjaring in zes jaren. De termijn van verjaring vangt ingevolge artikel 71, aanhef, Sr aan op de dag na die waarop het feit is gepleegd. Indien de verjaring door een daad van vervolging is gestuit vangt de verjaringstermijn opnieuw aan (artikel 72 Sr).
De verdachte is op 12 augustus 2004 bij verstek veroordeeld. Op 10 september 2004 is gepoogd de mededeling uitspraak aan de verdachte uit te reiken, dit is echter niet gelukt. Vervolgens is pas op 13 februari 2013 opnieuw gepoogd de mededeling uitspraak aan de verdachte te betekenen. Op dat moment waren reeds meer dan zes jaren verstreken na de laatste daad van vervolging op 10 september 2004. Gelet op het voorgaande is het recht tot strafvervolging daarmee op 10 september 2010 verstreken.
Het hof zal het openbaar ministerie ten aanzien van het onder 2 en 4 ten laste gelegde dan ook niet-ontvankelijk verklaren in zijn vervolging.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij:
Op 15 januari 2003 te Amsterdam toen de aldaar dienstdoende [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (respectievelijk surveillant en hoofdagent bij de Regiopolitie Amsterdam - Amstelland) verdachte op verdenking van het overtreden van artikel 267 van het Wetboek van Strafrecht, op heterdaad ontdekt, hadden aangehouden en vastgegrepen, teneinde hem ten spoedigste te geleiden voor een hulpofficier van justitie en hem daartoe over te brengen naar een plaats van verhoor, te weten het politiebureau [regio], zich met geweld heeft verzet tegen bovengenoemde opsporingsambtenaren, werkzaam in de rechtmatige uitoefening hunner bediening, door te trappen tegen het lichaam van die [verbalisant 1], ten gevolge waarvan deze opsporingsambtenaar enig lichamelijk letsel, een schaafwond aan een knie, bekwam.
Hetgeen onder 1 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
wederspannigheid, terwijl het misdrijf of de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel ten gevolge hebben.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 weken.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan wederspannigheid, ten gevolge waarvan verbalisant [verbalisant 1] letsel heeft bekomen. Door aldus te handelen heeft de verdachte niet alleen het gezag van de politie ondermijnd, maar tevens de lichamelijke integriteit van deze verbalisant aangetast. Opsporingsambtenaren werkzaam in het publieke domein ten dienste van de burger hoeven zich een dergelijke handelwijze niet te laten welgevallen en verdienen naar het oordeel van het hof extra bescherming tegen een dergelijke agressieve en gewelddadige bejegening.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 10 april 2014 is de verdachte eerder onherroepelijk veroordeeld.
Gelet op het feit dat het ten laste gelegde ruim elf jaar geleden heeft plaats gevonden is het hof van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet meer op zijn plaats is.
Het hof acht, alles afwegende, een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 63 en 181 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 3 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart het openbaar ministerie ter zake van het onder 2 en 4 ten laste gelegde niet-ontvankelijk in zijn strafvervolging.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. T.A.C. van Hartingsveldt, mr. M.F.J.M. de Werd en mr. I.M.A.M. Berben, in tegenwoordigheid van mr. N. van Dijk, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 24 april 2014.
Mr. Berben is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[...]