Uitspraak
mr. E.L.M. Straatsmate Amsterdam.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 14 januari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toelating van een appellant tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. De appellant had op 19 november 2013 een verzoekschrift ingediend, waarin zij verzocht om alsnog toegelaten te worden tot de schuldsaneringsregeling, ondanks het feit dat deze regeling eerder op 22 december 2010 tussentijds was beëindigd zonder schone lei. De appellant voerde aan dat er bijzondere omstandigheden waren die rechtvaardigden dat niet onverkort vastgehouden kon worden aan de tienjaarstermijn zoals vastgelegd in artikel 288, tweede lid, aanhef en onder d van de Faillissementswet (Fw).
De appellant stelde dat zij alles had gedaan wat binnen haar macht lag om haar schulden op te lossen, maar dat zij verkeerd was ingelicht door haar bewindvoerder. De bewindvoerder had haar verteld dat de schuldsaneringsregeling geen zin had, omdat de schulden uiteindelijk toch op haar echtgenoot verhaald zouden worden. De appellant gaf aan dat haar echtgenoot, door hartproblemen, niet in staat was zijn onderneming voort te zetten, en dat zij zelf onbekend was met zijn zaken en de Nederlandse taal niet machtig was.
Het hof heeft de argumenten van de appellant beoordeeld, maar oordeelde dat de wettelijke bepalingen niet in haar voordeel waren. De schuldsanering was beëindigd omdat de appellant niet aan haar verplichtingen had voldaan. Het hof concludeerde dat de appellant na de beëindiging van de schuldsanering ook nieuwe schulden had laten ontstaan, wat haar verzoek verder ondermijnde. Het hof bekrachtigde daarom de afwijzing van het verzoek om toelating tot de schuldsaneringsregeling, en oordeelde dat de verantwoordelijkheid voor het voldoen aan de verplichtingen bij de appellant lag.
De uitspraak van het hof is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot cassatie binnen acht dagen na de uitspraak.