ECLI:NL:GHAMS:2014:1996

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 april 2014
Publicatiedatum
3 juni 2014
Zaaknummer
200.136.976/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming tot verhuizing en zorgregeling na scheiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 8 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verzoeken van een vrouw en een man met betrekking tot de zorg voor hun kinderen na hun scheiding. De vrouw verzocht om vervangende toestemming om met de kinderen naar [c] te verhuizen en hen in te schrijven op een basisschool aldaar. De man, die het ouderlijk gezag over de kinderen deelt, verzet zich tegen deze verhuizing en vraagt om een zorgregeling die zijn rol als vader zou waarborgen. De vrouw en de man hebben samen drie kinderen, geboren in 2006, 2008 en 2012, en hebben een gezamenlijke zorgregeling die na de scheiding is vastgesteld. De vrouw stelt dat de verhuizing naar [c] in het belang van de kinderen is, omdat zij daar een stabiele woonomgeving kan bieden met haar nieuwe partner en werk. De man betoogt dat de verhuizing schadelijk zou zijn voor de kinderen, omdat zij dan minder contact met hem zouden hebben en uit hun vertrouwde omgeving worden gehaald. Het hof heeft de belangen van de kinderen en de ouders tegen elkaar afgewogen. Het hof oordeelt dat de vrouw voldoende heeft aangetoond dat de verhuizing naar [c] in het belang van de kinderen is en dat de zorgregeling die zij voorstelt voldoende waarborgen biedt voor het contact tussen de man en de kinderen. Het hof verleent de vrouw daarom de gevraagde toestemming om te verhuizen en bekrachtigt de zorgregeling die de vrouw heeft voorgesteld. De beslissing van de rechtbank om de verzoeken van de man af te wijzen, wordt vernietigd en de vrouw krijgt de toestemming om met de kinderen te verhuizen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 8 april 2014
Zaaknummer: 200.136.976/ 01
Zaaknummer eerste aanleg: C/15/204710 / FA RK 13-2336
in de zaak in hoger beroep van:
[…],
wonende te [a],
appellante in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. M.H. van der Weit te Volendam,
tegen
[…],
wonende te [a],
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellant in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. I. Vledder te Purmerend.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Partijen worden hierna respectievelijk de vrouw en de man genoemd.
1.2.
De vrouw is op 12 november 2013 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 14 augustus 2013 van de rechtbank Noord-Holland, met kenmerk C/15/204710 / FA RK 13-2336.
1.3.
De man heeft op 3 januari 2014 een verweerschrift ingediend en heeft daarbij incidenteel hoger beroep ingesteld.
1.4.
De vrouw heeft op 24 januari 2014 een verweerschrift in incidenteel hoger beroep ingediend.
1.5.
De man heeft op 20 januari 2014 nadere stukken ingediend.
1.6.
De vrouw heeft op 21 en 24 januari 2014 nadere stukken ingediend.
1.7.
De zaak is op 30 januari 2014 ter terechtzitting behandeld.
1.8.
Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- mevrouw M. Dirkzwager, vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, regio Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de Raad).

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben van 2005 tot 1 januari 2013 een relatie gehad. Uit hun relatie zijn geboren […] (hierna: [kind a]) [in] 2006 en […] (hierna: [kind b])[in] 2008 en […] (hierna: [kind c]) [in] 2012 (hierna tezamen: de kinderen). De man heeft de kinderen erkend. De ouders oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over de kinderen.
2.2.
Blijkens het proces-verbaal van de zitting, gehouden op 5 september 2013, van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Holland, hebben partijen een vaststellingsovereenkomst gesloten ter beëindiging van hun toenmalige geschil. Bij deze vaststellingsovereenkomst zijn partijen het navolgende overeengekomen:
- de man betaalt met ingang van 1 september 2013 tot juli 2014 € 2.200,- per maand aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen. Deze bijdrage zal worden bezien op het moment dat de vrouw voor laatstgenoemde datum een urgentiewoning heeft betrokken. Waarbij de duur van deze regeling evenwel nimmer korter dan 6 maanden zal zijn, derhalve minimaal lopende tot 1 maart 2014, in verband met de duur van de huurovereenkomst van de vrije sector woning van de vrouw;
- de zorg voor de kinderen wordt vanaf heden tot en met 27 oktober 2013 in goed overleg gedeeld, waarbij de kinderen in de ene week (beginnend op 15 september 2013) vanaf zondag 10:00 uur tot dinsdag 15:00 uur bij de man verblijven en in de andere week vanaf maandag 9:00 uur tot en met dinsdag 19:00 uur. Voor [kind c] spreken partijen af dat in onderling overleg tijden voor terugbrengen worden afgestemd op het slaapritme van het kind.
Voor de periode na 27 oktober 2013 tot aan het moment dat in de bodemprocedure een regeling is vastgesteld, zullen partijen in goed overleg met elkaar een zorgregeling afspreken waarbij uitgangspunt is dat partijen in ieder geval in de gelegenheid worden gesteld om om het weekend de kinderen een volledig weekend te hebben en waarbij ernaar wordt gestreefd de regeling qua omvang gelijk te laten zijn aan de regeling zoals die tot 27 oktober 2013 heeft gegolden.

3.Het geschil in hoger beroep

3.1.
Bij de bestreden beschikking is:
- bepaald dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw hebben;
- het verzoek van de vrouw om aan haar vervangende toestemming te verlenen om met de kinderen naar de regio [b] te verhuizen, althans een zodanige beslissing te nemen die in het belang van de kinderen is, afgewezen;
- het verzoek van de vrouw om aan haar vervangende toestemming te verlenen om de kinderen in te schrijven op een (basis)school in de regio [b], afgewezen;
- het verzoek van de man tot vaststelling van een zorgregeling, afgewezen.
Deze beschikking is gegeven op het verzoek van de vrouw, voor zover thans van belang, te bepalen dat:
  • de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij haar zullen hebben;
  • de rechtbank haar vervangende toestemming verleent om met de kinderen naar de regio [b] te verhuizen, althans een zodanige beslissing te nemen die in het belang van de kinderen is;
  • de rechtbank haar vervangende toestemming verleent om de kinderen in te schrijven op een (basis)school in de regio [b].
Deze beschikking is voorts gegeven op het zelfstandig verzoek van de man om te bepalen dat, primair:
  • de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij hem zullen hebben;
  • een zorgregeling wordt vastgesteld, waarbij partijen om de week een week voor de kinderen zorgen, met verdeling van de vakanties en feestdagen bij helfte, althans dat hij tijdens zijn vrije dagen de kinderen bij zich heeft, met verdeling van de vakanties en feestdagen bij helfte;
en subsidiair:
- een zorgregeling wordt vastgesteld, waarbij de man de kinderen ieder vrij burgermansweekend bij zich heeft, alsmede de helft van de vakanties en feestdagen, waarbij de vrouw de kinderen haalt en brengt.
3.2.
De vrouw verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, en met wijziging van haar verzoek in eerste aanleg:
- aan haar vervangende toestemming te verlenen om met de kinderen te verhuizen naar [c] (Zuid-Holland);
- een zorgregeling vast te stellen, inhoudende dat de kinderen twee variabele weekenden per maand van vrijdagmiddag 14:00 uur tot zondagavond 17:30 uur bij de man zullen verblijven, de kinderen daarnaast op alle extra vrije schooldagen (studiedagen) bij de man zullen verblijven en te bepalen dat de vrouw de kinderen op vrijdagmiddag naar [a] brengt waarna de man op zondagavond de kinderen om 17:30 uur naar de ouders van de vrouw in [d], of op een in onderling overleg andere locatie in [d] te brengen waar de vrouw ze ophaalt;
- aan haar vervangende toestemming te verlenen om de kinderen in te schrijven op de openbare basisschool [naam school] in [c].
3.3.
De man verzoekt – naar het hof begrijpt – in principaal hoger beroep de verzoeken van de vrouw af te wijzen.
In incidenteel hoger beroep verzoekt de man, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre:
  • te bepalen dat, indien de vrouw verhuist naar [c], de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de man wordt bepaald;
  • een zorgregeling te bepalen waarbij de kinderen elke periode van zijn weekenddagen (niet per se vallende in het ‘burgermansweekend’) de kinderen bij zich heeft, dan wel een zorgregeling waarbij de kinderen om de week een week bij hem zijn, alsmede tijdens de helft van de vakanties (drie weken in de zomer, twee weken in de winter), waarbij hij buiten de schoolvakanties met de kinderen op vakantie kan gaan (mits met toestemming van de school).
3.4.
De vrouw verzoekt primair de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn incidenteel hoger beroep, en subsidiair het verzoek van de man af te wijzen.

4.Beoordeling van het hoger beroep

4.1.
In hoger beroep is aan de orde de vraag of aan de vrouw vervangende toestemming dient te worden verleend om met de kinderen naar [c] te verhuizen en hen in te schrijven op een school aldaar, waar de hoofdverblijfplaats van de kinderen dient te worden bepaald en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. Het hof ziet aanleiding eerst het verzoek tot vervangende toestemming tot verhuizing te behandelen.
Vervangende toestemming tot verhuizing
4.2.
De vrouw bepleit dat het belang van de kinderen het meest gediend is met voortzetting van hun verblijf bij haar, nu zij tijdens de relatie van partijen altijd de hoofdverzorgster van de kinderen is geweest. Vast staat dat de vrouw en de kinderen binnenkort hoe dan ook moeten verhuizen, aangezien het huurcontract van haar huidige woning slechts een tijdelijk contract is. De vrouw is van mening dat verhuizing naar [c] niet alleen in haar belang is, maar juist ook in het belang van de kinderen, omdat zij daar de levensstijl kunnen blijven voortzetten die zij gewend zijn. Als de vrouw en de kinderen echter in [a] moeten blijven wonen, zullen zij naar een sociale huurwoning moeten verhuizen en moet de vrouw fulltime gaan werken om in de kosten van levensonderhoud te kunnen voorzien. In [c] zullen zij bij de huidige partner van de vrouw, met wie zij een bestendige relatie heeft, in zijn vrijstaande en landelijk gelegen woning, met een ruime tuin, gaan wonen. Bovendien heeft de vrouw daar een baan gevonden waar zij twee dagen in de week kan werken en kan haar huidige partner in de overige kosten van levensonderhoud voorzien. De vrouw wil graag haar leven voortzetten met haar nieuwe partner. Helaas is deze, door zijn bedrijven en zijn eigen woning, economisch gebonden aan [c]. Er bestaat in de ogen van de vrouw dan ook geen alternatief. De vrouw beseft goed dat een verhuizing voor de kinderen en voor de man gevolgen heeft. Gelet echter op het feit dat de man tijdens hun relatie altijd veel weg was voor zijn werk, sport of vrienden, zal de frequentie van de omgang met de kinderen niet dermate veranderen, dat het een onaanvaardbare inbreuk op de rechten van de man oplevert. De vrouw verwacht dan ook niet dat de verhuizing zodanig nadelige gevolgen voor de kinderen zal hebben dat deze zwaarder wegen dan haar en hun belang bij de verhuizing en de nadelige gevolgen daarvan.
4.3.
De man meent dat een verhuizing van de kinderen naar [c] niet in het belang van de kinderen is. Hoewel partijen tijdens hun relatie voor een zogenoemde traditionele rolverdeling hebben gekozen, heeft de man altijd een substantieel deel van de verzorging en opvoeding van de kinderen op zich genomen. De door de vrouw voorgestelde zorgregeling biedt hiervoor onvoldoende compensatie. De man is als piloot niet in staat om twee gehele weekenden per maand vrij te hebben. Bovendien heeft hij nu contact met de school van de kinderen en hun sportverenigingen. Als de kinderen zouden verhuizen naar [c], is dat niet meer mogelijk. Een eventuele verhuizing zal derhalve leiden tot een uitholling van de zorgtaken van de man. Gelet op de zorg die de man tijdens de relatie had is dit ongewenst en niet in het belang van de kinderen. Zeker met een kind van de leeftijd van [kind c] is het van belang om regulier contact te hebben, terwijl contact via de telefoon met [kind c] (nog) niet mogelijk is. De man meent voorts dat de noodzaak tot verhuizing niet is komen vast te staan. De relatie tussen de vrouw en haar huidige partner is alles behalve bestendig. Bovendien heeft de vrouw niet of nauwelijks geprobeerd in [a] werk te vinden. Dat de vrouw thans beschikt over tijdelijke woonruimte, heeft zij aan zichzelf te wijten. De man betwist dat de kinderen het in sociaal opzicht beter zullen hebben in [c]. De kinderen zijn echt geworteld in [a]. Naar de mening van de man zijn minder belastende alternatieven beschikbaar en laat de vrouw haar eigen belang prevaleren in deze kwestie. Er is een groot verschil tussen verhuizing binnen [a] of een verhuizing naar [c]. In dat laatste geval valt namelijk de stabiele factor van de man weg en zullen de kinderen worden weggerukt uit hun vertrouwde omgeving. De kinderen klagen nu al over de lange reistijd tussen [a] en [c], aldus de man.
4.4.
De Raad heeft ter zitting in hoger beroep geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen. Door een verhuizing naar [c] zou de rol van de man als vader worden beperkt tot die van ‘weekendvader’ hetgeen niet in het belang van de kinderen is. Het is beter voor de kinderen om kort en frequent contact te hebben met de man, dan minder vaak en lang contact. Het uit elkaar gaan van partijen was al heftig voor de kinderen en de twee verhuizingen die daarna hebben plaatsgevonden eveneens. De tijdelijke verhuizing van de vrouw met de kinderen naar [b] was zorgelijk en echt niet in het belang van de kinderen. De Raad acht het niet in het belang van de kinderen dat zij opnieuw verhuizen. De Raad adviseert partijen om met elkaar in mediation te gaan om beter met elkaar te communiceren en voorts de geschillen met betrekking tot de alimentatie op te lossen.
4.5.
Het hof overweegt als volgt. Nu het hier gaat om een geschil betreffende de uitoefening van het ouderlijk gezag, dient het hof ingevolge artikel 1:253a lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) een zodanige beslissing te nemen als hem in het belang van de kinderen wenselijk voorkomt. Bij de beoordeling dient het hof de belangen van alle betrokkenen tegen elkaar af te wegen. Het belang van de kinderen vormt daarbij een eerste overweging, maar dat neemt niet weg dat, afhankelijk van alle omstandigheden van het geval, andere belangen tevens dienen te worden meegewogen en zwaarder kunnen wegen. Daartoe behoort in het onderhavige geval het belang van de man bij een ongestoorde voortzetting van zijn rol als medeverzorger en –opvoerder van de kinderen, maar ook het belang van de vrouw om een zekere keuzevrijheid te hebben bij het opnieuw opbouwen van haar bestaan na de scheiding.
4.6.
Vaststaat dat tijdens de relatie van partijen sprake was van een traditionele rolverdeling, inhoudende dat de man kostwinner was en de vrouw tijdens de relatie nimmer heeft gewerkt en beschikbaar was om voor de kinderen te zorgen. Hoewel aannemelijk is dat de man eveneens regelmatig thuis was, moet er naar het oordeel van het hof vanuit worden gegaan dat de vrouw in overwegende mate de dagelijkse zorg voor de kinderen had. Sinds het uiteengaan van partijen in januari 2013 verblijven de kinderen bij de vrouw. Partijen zijn in onderling overleg een zorgregeling overeengekomen waarbij de kinderen in de ene week van zondag tot en met dinsdag bij de man verblijven en in de andere week van maandag tot dinsdag. Het hof stelt op grond hiervan vast dat de vrouw ook na het uiteengaan van partijen het grootste deel van de zorg draagt. Niet gesteld of gebleken is dat het niet goed gaat met de kinderen bij de vrouw.
4.7.
De vrouw heeft ter onderbouwing van haar verzoek naar voren gebracht dat zij in [c] tezamen met de kinderen bij haar huidige partner zal intrekken. Haar huidige partner woont in een vrijstaande woning in een landelijke omgeving met een ruime tuin. De vrouw heeft in [c] een baan gevonden waar zij twee dagen in de week kan werken. Voor het overige kan haar huidige partner in de kosten van levensonderhoud voorzien. Op de dagen dat de vrouw werkt kan [kind c] naar het kinderdagverblijf en de twee oudste kinderen zullen na schooltijd door haar huidige partner kunnen worden opgevangen. [kind a] en [kind b] zouden naar de openbare basisschool [naam school] kunnen gaan. De vrouw heeft reeds geïnformeerd naar de mogelijkheid voor de kinderen om de diverse sporten die ze thans beoefenen, ook in hun nieuwe woonomgeving te kunnen voortzetten. Anders dan de man, is het hof op basis van het voorgaande van oordeel dat de vrouw de door haar thans in hoger beroep voorgestane verhuizing met het oog op de belangen van de kinderen goed heeft doordacht en voorbereid.
De stelling van de man dat aan de beslissing van de vrouw om te verhuizen een allesbehalve bestendige relatie ten grondslag ligt, maakt het voorgaande niet anders. Naar het oordeel van het hof is op basis van de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting voldoende gebleken dat de relatie van de vrouw met haar huidige partner al geruime tijd duurt en het aannemelijk is dat deze bestendig is. Gebleken is dat de huidige partner van de vrouw vanwege zijn werk gebonden is aan de omgeving van [c]. Voor hem is het derhalve niet mogelijk, althans zeer bezwaarlijk om uit die omgeving weg te verhuizen. Om samen te kunnen wonen met haar huidige partner is het voor de vrouw derhalve noodzakelijk om naar [c] te verhuizen. De vrouw heeft hiermee haar belang bij verhuizing voldoende aannemelijk gemaakt en heeft zij tevens aannemelijk gemaakt dat voor haar zeer moeilijk alternatieven te vinden zijn. Het door de man aangedragen alternatief dat hij, indien de vrouw in [a] blijft wonen, door middel van het betalen van kinderalimentatie bij zal dragen in de woonlasten van de vrouw, brengt hierin onvoldoende verandering. Deze stelling ziet er immers aan voorbij dat de vrouw in die situatie afhankelijk van de man zou blijven en belemmerd zou worden haar eigen leven op te bouwen en in haar eigen levensonderhoud te voorzien.
4.8.
De man heeft er terecht op gewezen dat een eventuele verhuizing naar [c] beperkingen meebrengt voor de mogelijkheden om in de door hem gewenste mate een aandeel te hebben in de zorg en opvoeding voor de kinderen. Daarmee is zowel een belang van hemzelf als een belang van de kinderen gemoeid. Naar het oordeel van het hof leidt de verhuizing er in de onderhavige zaak echter niet toe dat de inhoud en frequentie van het contact tussen de kinderen en de man tot een onacceptabel niveau worden gereduceerd. Anders dan de man, is het hof van oordeel dat de door de vrouw voorgestelde omgangsregeling genoeg compensatie biedt. De stelling van de man dat het in verband met zijn werk als piloot voor hem niet mogelijk is om twee weekenden per maand vrij te nemen, maakt dit niet anders. Gebleken is immers dat de man naast de weekenden waarin hij daadwerkelijk vrij heeft, ook weekenden heeft waarin hij slechts stand-by hoeft te staan. Het hof verwacht van de vrouw dat zij zich in deze weekenden flexibel zal opstellen en dat zij de kinderen - indien nodig - eerder terug zal nemen. Bij het voorgaande neemt het hof tevens in aanmerking dat de vrouw uitdrukkelijk te kennen heeft gegeven dat zij een belangrijke rol voor de man weggelegd blijft zien als verzorger en opvoeder van de kinderen. Het hof gaat er dan ook vanuit dat zij, buiten de hierna vast te stellen zorgregeling, zal blijven stimuleren dat tussentijds contact plaatsvindt tussen de man en de kinderen via media zoals (mobiele) telefoon en Skype. Gelet op de nog jonge leeftijd van [kind c] is het aannemelijk dat tussentijds contact met hem lastig is. Nu hij echter nog niet leerplichtig is en derhalve niet gebonden is aan het verblijf bij de man gedurende de weekenden, acht het hof het van belang dat wordt bezien in hoeverre er ten aanzien van hem ruimere mogelijkheden voor wat betreft de omgang zijn. Naar het oordeel van het hof worden door het voorgaande de gevolgen van de verhuizing voor de kinderen en de man verzacht en blijven er voldoende waarborgen voor het continueren van een uitgebreid contact tussen de man en de kinderen bestaan. De stelling van de man dat contact met de school van de kinderen en hun sportverenigingen voor hem niet meer mogelijk zal zijn in geval van verhuizing van de kinderen naar [c], is onvoldoende om het voorgaande anders te maken.
4.9.
Het hof is van oordeel dat bij dit alles niet gebleken is dat andere belangen van de kinderen zich verzetten tegen de verhuizing naar [c]. Hoewel het hof de Raad volgt in zijn stelling dat de kinderen in de afgelopen tijd veel hebben meegemaakt als gevolg van de scheiding van partijen en een tweetal verhuizingen, ziet het hof hierin op zichzelf geen contra-indicatie voor verhuizing van de kinderen naar [c]. Immers, niet gebleken is dat er thans sprake is van kindsignalen die erop duiden dat verhuizing niet in hun belang zou zijn. De stelling van de man dat de kinderen geworteld zijn in [a], doet aan het voorgaande niet af. Gelet op de nog jonge leeftijd van de kinderen, respectievelijk zeven, vijf en twee jaar, is aannemelijk dat zij relatief snel zullen kunnen wennen aan een nieuwe woonomgeving.
4.10.
Op grond van het hiervoor overwogene is het hof van oordeel dat het belang van de vrouw en de kinderen om naar [c] te verhuizen zwaarder weegt dan het belang van de man en de kinderen bij het weigeren van de gevraagde vervangende toestemming. Het hof is dan ook van oordeel dat aan de vrouw vervangende toestemming moet worden verleend om met de kinderen naar [c] te verhuizen en hen in te schrijven op de openbare basisschool [naam school] in [c].
Hoofdverblijfplaats
4.11.
In de beslissing om de vrouw toestemming te verlenen met de kinderen naar [c] te verhuizen ligt besloten dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij haar zal blijven. Het verzoek van de man om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem te bepalen wordt dan ook afgewezen. De bestreden beschikking zal op dit punt worden bekrachtigd.
Zorgregeling
4.12.
Resteert de zorgregeling tussen de man en de kinderen. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking het verzoek van de man tot vaststelling van een zorgregeling afgewezen. Anders dan de man heeft betoogd, is het hof van oordeel dat de rechtbank hieromtrent dus een eindbeslissing heeft gegeven.
Zoals hiervoor onder 4.10 is overwogen zal het hof aan de vrouw vervangende toestemming verlenen om met de kinderen te verhuizen naar [c]. In verband daarmee acht het hof de door de man in hoger beroep verzochte zorgregeling niet haalbaar. De door de vrouw verzochte zorgregeling acht het hof wel haalbaar en tevens in het belang van de kinderen. Het hof zal derhalve een zorgregeling vast te stellen, inhoudende dat de kinderen twee variabele weekenden per maand van vrijdagmiddag 14:00 uur tot zondagavond 17:30 uur bij de man zullen verblijven, en dat de kinderen daarnaast op alle extra vrije schooldagen (studiedagen) bij de man zullen verblijven. Hierbij zal de vrouw de kinderen op vrijdagmiddag naar [a] brengen waarna de man op zondagavond de kinderen om 17:30 uur naar de ouders van de vrouw in [d], of naar een in onderling overleg andere locatie in [d] brengt waar de vrouw ze ophaalt. Hoewel formeel in hoger beroep niet verzocht, acht het hof het ook voor de hand liggen dat partijen de vakanties en feestdagen in onderling overleg zullen verdelen, waarbij ook bezien moet worden of, met het oog op het werkrooster van de man en mits met toestemming van de betrokken autoriteiten, de man en de kinderen gelegenheid kan worden geboden buiten de reguliere schoolvakanties op vakantie te gaan. Van de vrouw mag hierin een soepele opstelling worden verwacht.
Door middel van deze regeling kan de man nog steeds zijn vaderrol ten opzichte van de kinderen blijven uitoefenen en acht het hof, zoals hiervoor reeds overwogen, de gevolgen van de verhuizing naar [c] voldoende gecompenseerd. Zoals hiervoor reeds onder 4.8 heeft overwogen staat het partijen uiteraard vrij om in onderling overleg met betrekking tot [kind c] tot een ruimere zorgregeling te besluiten.
4.13.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.Beslissing

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover daarin het verzoek van de vrouw tot het verlenen van vervangende toestemming tot verhuizing is afgewezen en het verzoek van de man tot vaststelling van een zorgregeling is afgewezen en, in zoverre opnieuw rechtdoende:
verleent aan de vrouw vervangende toestemming om met de kinderen te verhuizen naar [c];
verleent aan de vrouw vervangende toestemming om [kind a] en [kind b] in te schrijven op de openbare basisschool [naam school] te [c];
bepaalt dat de navolgende zorgregeling zal gelden met betrekking tot de kinderen:
  • de kinderen verblijven gedurende twee variabele weekenden per maand bij de man van vrijdagmiddag 14:00 uur tot zondagavond 17:30 uur, alsmede gedurende alle extra vrije schooldagen (studiedagen);
  • hierbij geldt dat de vrouw de kinderen op vrijdagmiddag naar [a] brengt waarna de man op zondagavond de kinderen om 17:30 uur naar de ouders van de vrouw in [d], of naar een in onderling overleg te bepalen andere locatie in [d] brengt, waar de vrouw ze ophaalt;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.V.T. de Bie, mr. M. Wigleven en mr. L.M. Coenraad in tegenwoordigheid van mr. S.J.M. Lok als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 8 april 2014 door de oudste raadsheer.