In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 8 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verzoeken van een vrouw en een man met betrekking tot de zorg voor hun kinderen na hun scheiding. De vrouw verzocht om vervangende toestemming om met de kinderen naar [c] te verhuizen en hen in te schrijven op een basisschool aldaar. De man, die het ouderlijk gezag over de kinderen deelt, verzet zich tegen deze verhuizing en vraagt om een zorgregeling die zijn rol als vader zou waarborgen. De vrouw en de man hebben samen drie kinderen, geboren in 2006, 2008 en 2012, en hebben een gezamenlijke zorgregeling die na de scheiding is vastgesteld. De vrouw stelt dat de verhuizing naar [c] in het belang van de kinderen is, omdat zij daar een stabiele woonomgeving kan bieden met haar nieuwe partner en werk. De man betoogt dat de verhuizing schadelijk zou zijn voor de kinderen, omdat zij dan minder contact met hem zouden hebben en uit hun vertrouwde omgeving worden gehaald. Het hof heeft de belangen van de kinderen en de ouders tegen elkaar afgewogen. Het hof oordeelt dat de vrouw voldoende heeft aangetoond dat de verhuizing naar [c] in het belang van de kinderen is en dat de zorgregeling die zij voorstelt voldoende waarborgen biedt voor het contact tussen de man en de kinderen. Het hof verleent de vrouw daarom de gevraagde toestemming om te verhuizen en bekrachtigt de zorgregeling die de vrouw heeft voorgesteld. De beslissing van de rechtbank om de verzoeken van de man af te wijzen, wordt vernietigd en de vrouw krijgt de toestemming om met de kinderen te verhuizen.