In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 28 mei 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was eerder vrijgesproken van diefstal van kentekenplaten, maar heeft hoger beroep ingesteld. Het hof heeft de ontvankelijkheid van het hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat de verdachte niet-ontvankelijk is in het hoger beroep voor zover dit gericht is tegen de vrijspraak in eerste aanleg. Het hof heeft het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep op 15 mei 2014 gehouden en heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de raadsman.
De tenlastelegging omvatte het medeplegen van diefstal van kentekenplaten in de gemeente Heemskerk. De verdachte en een medeverdachte zouden samen de kentekenplaten van een geparkeerde auto hebben weggenomen. Het hof heeft de verklaringen van de medeverdachte als geloofwaardig beoordeeld, ondersteund door andere bewijsmiddelen, waaronder een aangifte van de benadeelde en verklaringen van verbalisanten. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het onder 2 primair ten laste gelegde feit heeft begaan en heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van één week.
De beslissing van het hof is gebaseerd op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan, en het strafrechtelijk verleden van de verdachte. Het hof heeft de eerder opgelegde straf van de politierechter bevestigd, waarbij het hof heeft overwogen dat een taakstraf in dit geval niet mogelijk was. De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 47, 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze golden ten tijde van het bewezen verklaarde.