Uitspraak
mr. E. Nagtegaalte Zaandam, gemeente Zaanstad.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, hebben verzoekers [X] c.s. hoger beroep ingesteld tegen de afwijzing van hun verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling door de rechtbank Noord-Holland. De rechtbank had geoordeeld dat [X] c.s. niet te goeder trouw waren geweest bij het ontstaan van hun schulden, die voornamelijk voortkwamen uit het niet afdragen van loonheffingen en pensioenpremies. De rechtbank stelde vast dat de verzoekers, een vader en dochter, als vennoten van de vennootschap onder firma 'Beemster Taxicentrale', hun onderneming te lang hadden voortgezet ondanks duidelijke financiële problemen, wat leidde tot een aanzienlijke schuldenlast van meer dan € 739.000.
Tijdens de zitting van het hof op 4 februari 2014 hebben [X] c.s. hun standpunt toegelicht, waarbij zij aanvoerden dat een ongelukkige samenloop van omstandigheden had geleid tot de ondergang van hun bedrijf. Ze gaven aan dat ze hun salaris hadden ingehouden om aan betalingsverplichtingen te voldoen en dat ze hoopten op herstel van de onderneming. Het hof heeft echter geoordeeld dat de verzoekers niet voldoende aannemelijk hebben gemaakt dat zij te goeder trouw waren ten aanzien van het ontstaan van hun schulden. De schulden aan de Belastingdienst en het Pensioenfonds waren ontstaan door het niet nakomen van hun verplichtingen, en het hof concludeerde dat [X] c.s. onverantwoordelijk hadden gehandeld door de onderneming voort te zetten zonder een realistisch perspectief op herstel.
Het hof heeft de afwijzing van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het ook de hardheidsclausule in artikel 288 lid 3 van de Faillissementswet verwierp. De enkele omstandigheid dat de verzoekers hun onderneming hadden gestaakt, was onvoldoende om aan te tonen dat zij de omstandigheden die tot hun schulden hadden geleid onder controle hadden gekregen. Het arrest is uitgesproken op 11 februari 2014.