ECLI:NL:GHAMS:2014:1851

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 mei 2014
Publicatiedatum
22 mei 2014
Zaaknummer
200.073.896/01 OK
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.H.M. Willems
  • D. Cohen Tervaert
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot machtiging voor mededeling uit onderzoeksverslag in vennootschapsrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de voorzitter van de Ondernemingskamer van het Gerechtshof Amsterdam op 19 mei 2014 een beschikking gegeven naar aanleiding van een verzoek van [H] om machtiging tot het doen van mededelingen uit een onderzoeksverslag inzake de vennootschappen. Het verzoek was gericht op het verkrijgen van toestemming om informatie uit het niet-openbare deel van het verslag te delen, wat volgens de verzoeker noodzakelijk was voor een discussie over de inhoud van het verslag. De voorzitter heeft echter geoordeeld dat het verzoek niet voor toewijzing vatbaar is, omdat artikel 2:353 lid 3 BW niet de mogelijkheid biedt om een dergelijke discussie te faciliteren buiten de Ondernemingskamer. De voorzitter benadrukte dat verzoeker geen rechtens te respecteren belang heeft bij het verzoek, aangezien het ook anderen verboden is om mededelingen te doen uit het niet-openbare deel van het verslag. De voorzitter heeft het verzoek van [H] afgewezen, met de conclusie dat er geen andere belangen zijn die het delen van deze informatie rechtvaardigen. De beschikking is gegeven door mr. J.H.M. Willems, voorzitter van de Ondernemingskamer, in aanwezigheid van mr. D. Cohen Tervaert, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

beschikking
__________________________________________________________

GERECHTSHOF AMSTERDAM

VOORZITTER ONDERNEMINGSKAMER

zaaknummer: 200.073.896/03 OK
beschikking van de voorzitter van de Ondernemingskamer van 19 mei 2014
op verzoek van
[H],
wonende te [......],
VERZOEKER,
inzake:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
RCM CONSULTANCY B.V.,
gevestigd te Bussum,
VERZOEKSTER,
advocaten:
mr. A.A.H.J. Huizingen
mr. W. de Jong,kantoorhoudende te Amsterdam,
t e g e n
1. de naamloze vennootschap
MIDDLE EUROPE INVESTMENTS N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MEI FONDSENBEHEER B.V.,
gevestigd te Lochem,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MEI MANAGEMENT B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MEOF MANAGEMENT B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
advocaat:
mr. A.N. Krol, kantoorhoudende te Amsterdam,
VERWEERSTERS,
e n t e g e n
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[I],
gevestigd te [......],
2.
[G],
wonende te [......],
BELANGHEBBENDEN,
advocaten:
mr. R.C. de Molen
mr. M.R. Martin, kantoorhoudende te ’s-Gravenhage,
e n t e g e n

3 [A],

wonende te [......],
4.
[B],
wonende te [......],
5.
[C],
wonende te [......],
6.
[D],
wonende te [......],
7.
[E],
wonende te [......],
BELANGHEBBENDEN,
niet verschenen.

1.Het verloop van het geding

1.1
Partijen worden als volgt aangeduid:
  • verzoeker als [H];
  • verzoekster als RCM;
  • verweersters tezamen als de vennootschappen;
  • belanghebbende sub 1 en 2: tezamen als [G] c.s. en afzonderlijk als [I] en [G].
1.2
Voor het verloop van het geding verwijst de voorzitter van de Ondernemingskamer naar de beschikkingen van de Ondernemingskamer van 10 februari 2011, 18 februari 2011, 12 augustus 2011, 3 oktober 2011 en 5 oktober 2011, 10 oktober 2011 en 14 oktober 2011 in de zaak met zaaknummers 200.073.896/01 en 02 OK, alsmede naar de beschikking van 28 februari 2012 in de zaak met zaaknummers 200.098.554/01 en 02 OK.
1.3
Bij de beschikking van 10 februari 2011 heeft de Ondernemingskamer - voor zover hier van belang - een onderzoek bevolen naar het beleid en de gang van zaken van de vennootschappen vanaf 1 januari 2006, een nader aan te wijzen en aan partijen bekend te maken persoon benoemd teneinde het onderzoek te verrichten, en voorts, bij wijze van onmiddellijke voorzieningen - en vooralsnog voor de duur van het geding - [H] en [G] geschorst als bestuurders van de vennootschappen, een nader aan te wijzen en aan partijen bekend te maken persoon benoemd tot bestuurder van de vennootschappen, voor zover het verweerster sub 2 betreft: met doorslaggevende stem, en bepaald dat één aandeel dat RCM houdt in verweerster sub 1 (hierna MEI te noemen), één aandeel dat [G] c.s. in die vennootschap houden, alsmede het prioriteitsaandeel dat Stichting Prioriteit MEI in die vennootschap houdt, met onmiddellijke ingang ten titel van beheer zijn overgedragen aan voormelde bestuurder.
1.4
Bij de beschikking van 18 februari 2011 heeft de Ondernemingskamer mr. W.G. van Hassel (hierna: Van Hassel) te Klaaswaal aangewezen als onderzoeker en H.H. Kloos RBA (hierna: Kloos) te Maartensdijk aangewezen als bestuurder en beheerder van aandelen, een en ander zoals bedoeld in 1.3 hiervoor.
1.5
Bij de beschikking van 3 oktober 2011 heeft de Ondernemingskamer de in de beschikking van 10 februari 2011 getroffen onmiddellijke voorziening welke inhoudt dat één aandeel dat RCM houdt in MEI, één aandeel dat [G] c.s. in die vennootschap houden, alsmede het prioriteitsaandeel dat Stichting Prioriteit MEI in die vennootschap houdt, met onmiddellijke ingang ten titel van beheer zijn overgedragen aan de bij die beschikking benoemde en bij beschikking van 18 februari 2011 aangewezen bestuurder Kloos, opgeheven, en heeft de Ondernemingskamer voorts bij wijze van onmiddellijke voorziening en vooralsnog voor de duur van het geding bepaald, dat alle door RCM en alle door [G] c.s. gehouden aandelen in MEI alsmede het prioriteitsaandeel dat Stichting Prioriteit MEI in die vennootschap houdt, met onmiddellijke ingang ten titel van beheer zijn overgedragen aan een nader aan te wijzen en aan partijen bekend te maken beheerder van aandelen.
1.6
Bij de beschikking van 5 oktober 2011 heeft de Ondernemingskamer - voor zover hier van belang - ir. W.P.M. van der Schoot te Bussum aangewezen als beheerder van aandelen zoals bedoeld in 1.5 hiervoor.
1.7
Het onderzoeksverslag is op 10 oktober 2011 ter griffie van de Ondernemingskamer neergelegd.
1.8
Het onderzoeksverslag bestaat uit twee delen, te weten het “Verslag” met 12 bijlagen, en de “Aanvulling op Verslag” met drie bijlagen. Bij de beschikking van 10 oktober 2011 heeft de Ondernemingskamer beslist dat het “Verslag” met de 12 bijlagen ter griffie van de Ondernemingskamer ter inzage ligt voor een ieder, en dat de “Aanvulling op Verslag” met de drie bijlagen ter griffie van de Ondernemingskamer ter inzage ligt voor belanghebbenden.
1.9
De bij de beschikking van 10 februari 2011 getroffen onmiddellijke voorzieningen strekkende tot benoeming van de - bij de beschikking van 18 februari 2011 aangewezen - bestuurder Kloos en tot schorsing van bestuurders [H] en [G], alsmede de bij de beschikking van 3 oktober 2011 getroffen onmiddellijke voorziening strekkende tot overdracht ten titel van beheer van alle in MEI gehouden aandelen aan Van der Schoot, zijn bij beschikking van 28 februari 2012 opgeheven.
1.1
[H] heeft bij e-mail van 23 april 2014, ondertekend bij e-mail van 24 april 2014, de voorzitter van de Ondernemingskamer verzocht om machtiging tot het doen van mededelingen uit het onderzoeksverslag inzake de vennootschappen op de voet van art. 2:353 lid 3 BW. Tevens verzocht [H] als belanghebbende inzage in het volledige onderzoeksverslag.
1.11
De secretaris van de Ondernemingskamer heeft het verslag, inclusief de “Aanvulling op Verslag” bij e-mail van 25 april 2014 aan [H] doen toekomen.
1.12
Bij e-mails van 12 mei 2014 heeft [H] zijn verzoek nader gemotiveerd, mede na hiertoe in de gelegenheid te zijn gesteld door de secretaris van de Ondernemingskamer.
1.13
De secretaris van de Ondernemingskamer heeft bij brief van 13 mei 2014 de vennootschappen in de gelegenheid gesteld om schriftelijk en gemotiveerd op het verzoek van [H] te reageren. De brief is tevens in kopie gestuurd aan de laatst bekende advocaat van de vennootschappen.
1.14
Bij brief van 16 mei 2014 hebben de vennootschappen de voorzitter van de Ondernemingskamer laten weten zich te refereren aan het oordeel van de voorzitter van de Ondernemingskamer en verzocht een eventuele machtiging slechts onder de volgende voorwaarden te verstrekken:
(i) de machtiging geldt uitsluitend voor het doen van mededelingen in een procedure voor een gerecht als bedoeld in artikel 2 Wet RO; en
(ii) mededelingen uit het niet-openbare deel mogen uitsluitend gedaan worden onder gelijktijdige verstrekking van het gehele onderzoeksverslag, waaronder begrepen zowel het openbare als het niet-openbare deel, inclusief alle bijlagen.

2.De gronden van de beslissing

2.1
De voorzitter van de Ondernemingskamer stelt voorop dat het verzoek van verzoeker naar zin en strekking alleen betrekking heeft op het hiervoor genoemde verslag van het onderzoek voor zover het niet ter inzage is gelegd voor eenieder.
2.2
Voor zover het verzoek is gegrond op de stelling dat het verslag, wat betreft de daarin vermelde feiten en omstandigheden en de daarin vervatte opvattingen en conclusies van de onderzoeker, niet juist en geconstrueerd is en de werkelijkheid geweld aandoet, en op de wens daarover elders de discussie te voeren, is het niet voor toewijzing vatbaar. Artikel 2:353 lid 3 BW beoogt immers niet de discussie daaromtrent ten overstaan van een ander(e) gremium, persoon, instantie of gerecht dan de Ondernemingskamer te faciliteren. Verzoeker heeft in zoverre ook geen – rechtens te respecteren – belang bij zijn verzoek, nu het ook anderen dan verzoeker is verboden mededelingen te doen uit het hier bedoelde deel van het verslag. Ten overvloede wijst de voorzitter er nog op dat in de procedure waarin het verslag is opgemaakt, geen verzoek is gedaan als bedoeld in de artikelen 2:355 en 356 BW.
2.3
Voor zover het verzoek is gegrond op de wens van verzoeker de wijze van totstandkoming van het verslag, en in het bijzonder de wijze waarop de onderzoeker is omgegaan met het commentaar van verzoeker op het conceptverslag aan de orde te kunnen stellen, geldt hetgeen hiervoor is overwogen mutatis mutandis. Niet valt in te zien welk belang ermee is gediend, dat derden daarvan kennisnemen.
2.4
De voorzitter begrijpt de motivering van het verzoek voorts als in te houden het bezwaar dat het niet voor eenieder ter inzage neergelegde deel van het verslag met bijlagen geheim is (“Verminkt commentaar lijkt geheim te moeten blijven”, zo is in de motivering van het verzoek te lezen). Dat bezwaar kan verzoeker reeds niet baten, gezien de hiervoor in 1.8 weergegeven beslissing van de Ondernemingskamer. Een verzoek op de voet van 2:353 lid 3 BW aan de voorzitter van de Ondernemingskamer kan niet dienen als een (verkapt) rechtsmiddel tegen een beslissing van de Ondernemingskamer op de voet van datzelfde artikellid.
2.5
Voor het overige is in het verzoek, naar de voorzitter begrijpt, geen ander belang van verzoeker aan te treffen bij het kunnen doen van mededelingen aan derden uit het (niet ter inzage van eenieder gelegde deel van het) verslag, dan hiervoor is besproken.
2.6
De slotsom is dat het verzoek zal worden afgewezen.

3.De beslissing

De voorzitter van de Ondernemingskamer:
wijst het verzoek van verzoeker [H] af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.H.M Willems, voorzitter van de Ondernemingskamer, in tegenwoordigheid van mr. D. Cohen Tervaert, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de Ondernemingskamer van 19 mei 2014.