Ten aanzien van de bestreden beschikkingen overweegt het hof als volgt.
Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting is het volgende gebleken.
De moeder komt uit [land] en is na de scheiding van de vader weer naar haar geboorteland gegaan. De moeder is in Nederland een aantal jaren opgenomen geweest in een GGZ-voorziening. [de minderjarige] wil geen contact met de moeder. Tussen de ouders is sprake geweest van huiselijk geweld. [de minderjarige] heeft vanaf vierjarige leeftijd doordeweeks bij de grootouders gewoond, hetgeen destijds uit praktische overwegingen is besloten. In het weekend verbleef ze bij de vader. Bij de wisseling van basisschool naar het voortgezet onderwijs, is ze ook doordeweeks bij de vader gaan wonen. De vader heeft persoonlijke problemen gehad; zijn huis is in 2009 geëxecuteerd vanwege financiële problemen. Daarna heeft hij gedurende een periode geen vaste woon- of verblijfplaats gehad.
[de minderjarige] laat zeer zorgelijk gedrag zien. In 2006 heeft de politie een melding bij het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (hierna: AMK) gedaan vanwege huiselijk geweld tussen de ouders, waar [de minderjarige] getuige van was. In 2008 heeft de school van [de minderjarige] een melding bij het AMK gedaan vanwege zorgen op verschillende ontwikkelingsgebieden. Er is sprake geweest van toenemend schoolverzuim vanwege fysieke klachten waar geen medische oorzaak voor werd gevonden. [de minderjarige] volgde onderwijs op VMBO-T niveau. Ze toonde geen inzet, deed niets aan haar huiswerk en verscheen niet op de bijlessen. Mede door haar beperktere cognitieve mogelijkheden heeft zij een leerachterstand opgelopen. De school heeft voorts zorgen geuit over haar vriendenkring; ze ging om met een risicovolle vriendengroep waar sprake was van drugsproblemen en loverboyproblematiek. Voorts is [de minderjarige] betrokken geraakt bij twee diefstallen. Uit het strafonderzoek komen eveneens zorgen omtrent haar ontwikkeling naar voren. Uit een onderzoek van de Raad in 2010 is gebleken dat [de minderjarige] psychologische hulp nodig heeft om te kunnen praten over wat haar bezig houdt en sociaal sterker en vaardiger te worden. Ook heeft de Raad in zijn onderzoek ernstige zorgen over haar gezondheid geconstateerd; [de minderjarige] laat zowel internaliserende als externaliserende gedragsproblemen zien en er is sprake van een langdurig instabiele opvoedingscontext.
Gedurende de begeleiding van het Jeugd ACT team in februari 2011 is gebleken dat [de minderjarige] twee gezichten lijkt te hebben; ze kan timide, verlegen en terughoudend overkomen maar ze kan ook manipuleren, liegen en zelfbepalend zijn. Het Jeugd ACT team is van mening dat de stelselmatige onrust, onduidelijkheid, wisselvalligheid en labiliteit van haar directe omgeving leidt tot een chronische belasting, die gezien kan worden als emotionele kindermishandeling. [de minderjarige] verblijft voortdurend op wisselende plekken; bij de vader, bij de grootouders, of bij een vriendin. De vader heeft eind 2011 aangegeven de grip op [de minderjarige] kwijt te zijn. Als zij door de vader wordt begrensd of gecorrigeerd, laat zij zeer opstandig en heftig gedrag zien, wat zich uit in vloeken, schreeuwen, dreigen en fysiek verzet. Door het Jeugd ACT team wordt derhalve een uithuisplaatsing geadviseerd.
[de minderjarige] is op 28 november 2011 in Fier Fryslân geplaatst, waar zij psychiatrisch is onderzocht. Volgens de DSM IV classificatie is sprake van een oppositioneel opstandige gedragsstoornis (ODD), een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling, zwakbegaafdheid, problemen in de primaire steungroep en problemen met justitie. Nadat zij vijf keer was weggelopen, weigerde ze terug te keren naar Fier Fryslân. Als overbrugging naar een vervolgtraject heeft zij tijdelijk bij de grootouders gewoond, hetgeen uit de hand is gelopen. De grootouders hebben aangegeven dat [de minderjarige] niet langer bij hen kan blijven en zij hebben de politie ingeschakeld, waarna BJZNH een machtiging voor gesloten jeugdzorg heeft gevraagd. Op 14 november 2012 is [de minderjarige] in [instelling] geplaatst. In [instelling] liet [de minderjarige] in eerste instantie een positieve ontwikkeling zien en profiteerde zij van de structuur en duidelijke uitleg. Op 3 januari 2013 is zij echter weggelopen, waarna zij op 17 februari 2013 door de politie is teruggebracht. In de periode van 14 april 2013 tot 26 juni 2013 is zij nog vijf maal gedurende korte periodes weggelopen. [instelling] heeft hierbij opgemerkt dat het weglopen gezien kan worden in het licht van haar cannabisafhankelijkheid, haar wat beperkte IQ, beïnvloedbaarheid en geringe weerbaarheid. Op 18 juli 2013 is zij weer weggelopen, waarna zij tijdelijk in een klooster in Vogelenzang heeft verbleven. Omdat zij niet in het klooster kon blijven, is zij weer in [instelling] geplaatst. Nadat de machtiging tot gesloten plaatsing is vernietigd door dit hof, heeft [de minderjarige] van 7 oktober 2013 tot 16 oktober 2013 weer in het klooster verbleven. De zusters hebben haar verblijf echter als zwaar ervaren, mede nu geen duidelijkheid bestond wie verantwoordelijk was voor [de minderjarige]. De vader heeft op 16 oktober 2013 aangifte gedaan, omdat [de minderjarige] samen met een ex-vriendin van de vader de huidige partner van de vader zou hebben mishandeld. De zaak is geseponeerd, maar het contact tussen [de minderjarige] en de vader is verder ontwricht geraakt. [de minderjarige] is daarna niet teruggekeerd naar het klooster, en het was tot begin november 2013 niet bekend waar zij verbleef. In die periode heeft zij cocaïne, speed en XTC gebruikt en is zij in aanraking gekomen met het loverboy-circuit. Voorts is zij naar eigen zeggen verkracht. Op 4 november 2013 heeft zij bij de grootouders een suïcidepoging gedaan, waarna zij, na even in het ziekenhuis te hebben verbleven, wederom naar [instelling] is overgebracht.
Uit de instemmingsverklaring van 9 november 2013 is gebleken dat [de minderjarige] behoefte heeft aan geborgenheid en een vaste therapeut. Zij heeft behandeling nodig om het seksueel misbruik en de suïcidepoging te verwerken. Voorts dient een behandeling gericht te zijn op haar middelenafhankelijkheid, haar sociale weerbaarheid, herstel van de verstoorde relatie met de vader en hervatting van (vak)onderwijs.
Gelet op deze gang van zaken in samenhang met haar persoonlijke problematiek is naar het oordeel van het hof de opneming en het verblijf in gesloten jeugdzorg noodzakelijk om te voorkomen dat [de minderjarige] zich aan de zorg die zij nodig heeft zal onttrekken. De kritiek op de gang van zaken en op de daaraan verbonden gevolgen, die van de zijde van Elisabeth, met name door de grootvader in diens onder 1.4 vermelde brief en ter zitting, is geuit, geeft het hof geen aanleiding anders te oordelen. Het verzoek tot onmiddellijke invrijheidstelling wordt afgewezen.