ECLI:NL:GHAMS:2014:1746

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 maart 2014
Publicatiedatum
14 mei 2014
Zaaknummer
200.140.857/ 01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling wegens tekortkomingen in informatieverplichting

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 11 maart 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van verzoeker. Verzoeker had op 23 januari 2014 hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam, dat op 15 januari 2014 was uitgesproken. De rechtbank had de schuldsaneringsregeling van verzoeker beëindigd zonder hem de schone lei te verlenen. Tijdens de zitting op 4 maart 2014 heeft verzoeker, bijgestaan door zijn advocaat mr. A.E. Martinez Linnemann, zijn standpunt toegelicht. Hij stelde dat hij zich aan de verplichtingen van de schuldsaneringsregeling had gehouden tot er ernstige problemen in zijn huwelijk ontstonden. Verzoeker gaf aan dat hij zijn salaris tot het vrij te laten bedrag maandelijks op de rekening van de bewindvoerder had gestort, maar na zijn scheiding in mei 2013 niet meer aan zijn verplichtingen kon voldoen. Hij had een zwervend bestaan geleid en beschikte niet over financiële bescheiden, wat de communicatie met de bewindvoerder bemoeilijkte.

De bewindvoerder verklaarde echter dat verzoeker niet voldeed aan de informatieverplichting en dat er een aanzienlijke boedelachterstand was ontstaan. Het hof oordeelde dat verzoeker verwijtbaar tekortgeschoten was in zijn verplichtingen, omdat hij de bewindvoerder niet tijdig en volledig had geïnformeerd over zijn financiële situatie. Ondanks zijn moeilijke omstandigheden had verzoeker onvoldoende gedaan om zijn situatie te verbeteren en had hij geen concreet plan gepresenteerd om de tekortkomingen te verhelpen. Het hof concludeerde dat de tekortkomingen in de schuldsaneringsregeling ernstig waren en dat er onvoldoende vertrouwen was dat verzoeker de regeling alsnog succesvol zou kunnen afronden. Het hof bekrachtigde daarom het vonnis van de rechtbank.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer : 200.140.857/ 01
insolventienummer rechtbank Amsterdam : C/13/12/702-R
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van
11 maart 2014
in de zaak van:
[verzoeker],
wonend te [woonplaats],
advocaat:
mr. A.E. Martinez Linnemannte [vestigingsplaats].

1.Het geding in hoger beroep

Verzoeker wordt hierna [verzoeker] genoemd.
[verzoeker] is bij op 23 januari 2014 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 15 januari 2014, waarbij de rechtbank de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [verzoeker] tussentijds heeft beëindigd zonder hem de zogenoemde schone lei te verlenen.
Het hoger beroep is behandeld ter zitting van 4 maart 2014. Bij die behandeling is [verzoeker] verschenen, bijgestaan door mr. Martinez Linnemann voornoemd, die het verzoekschrift mondeling heeft toegelicht. Voorts is de bewindvoerder, [X.], verschenen.
Het hof heeft kennis genomen van het verzoekschrift, het dossier van de rechtbank, waaronder het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg, alsmede het verslag van de bewindvoerder van 20 februari 2014. [verzoeker] heeft verklaard eveneens kennis te hebben genomen van de genoemde stukken.

2.Beoordeling

2.1.
[verzoeker] heeft in het verzoekschrift verzocht om het vonnis waarin de op hem van toepassing verklaarde schuldsaneringsregeling tussentijds werd beëindigd zonder schone lei, te vernietigen en hem alsnog in staat te stellen de wettelijke schuldsaneringsregeling te voltooien eventueel onder verlenging van de looptijd. Daartoe heeft [verzoeker] – samengevat en voor zover voor de beslissing van belang – het volgende aangevoerd. [verzoeker] heeft zich wel degelijk gehouden aan de verplichtingen die uit de schuldsaneringsregeling voortvloeien, totdat zich ernstige problemen voordeden in zijn huwelijk. [verzoeker] heeft gesteld dat hij zijn salaris tot aan het vrij te laten bedrag (vtlb) vanaf 23 augustus 2012 tot april 2013 maandelijks op de rekening van de bewindvoerder heeft gestort. [verzoeker] heeft verder aangegeven zich voorafgaand aan de echtscheiding te hebben gehouden aan zijn informatiever-plichting. [verzoeker] erkent dat hij na zijn scheiding in mei 2013 zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet is nagekomen, maar dat de rechtbank bij haar oordeel verzuimd heeft rekening te houden met de zeer ingrijpende gebeurtenissen die zich in zijn leven hebben voorgedaan. Hij vindt het verder niet terecht dat alles wat zich heeft afgespeeld voor zijn rekening komt, nu zijn ex-echtgenote eveneens in de schuldsaneringsregeling zit en zij ook een aandeel heeft in hetgeen zich allemaal heeft voorgedaan, maar dat haar schuldsaneringsregeling niet tussentijds wordt beëindigd. [verzoeker] heeft na het verlaten van de echtelijke woning in april 2013 een zwervend bestaan geleid. Hij is met twee tassen op straat gezet en hem is een huisverbod opgelegd. Hij beschikt niet over financiële bescheiden en de communicatie met de bewindvoerder verloopt moeilijk nu hij thans nog steeds niet beschikt over een vaste verblijfplaats, aldus steeds [verzoeker]. [verzoeker] heeft verder verklaard dat zijn contract als vrachtwagenchauffeur eind 2013 is beëindigd. Thans leeft hij van een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW-uitkering) en solliciteert hij actief om aan een betaalde dienstbetrekking te komen. Met betrekking tot de nieuw ontstane schuld aan het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) heeft [verzoeker] verklaard dat deze is ontstaan, doordat hij met het geld van het UWV gaten heeft willen dichten. [verzoeker] heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat hij hard bezig is zijn leven weer op orde te krijgen, maar dat het voor hem allemaal moeilijk en emotioneel zwaar is. Hij heeft aangegeven wel te begrijpen dat hij de bewindvoerder van informatie moet voorzien en hoopt dat hij beter aan zijn verplichtingen kan voldoen als hij een vaste verblijfplaats heeft en werk vindt. [verzoeker] heeft ten slotte gesteld dat de bewindvoerder hem te weinig heeft begeleid in deze lastige tijd en dat van de bewindvoerder meer verwacht had mogen worden om de schuldsaneringsregeling in goede banen te leiden.
2.2.
De bewindvoerder heeft in hoger beroep onder meer het volgende verklaard. Volgens de bewindvoerder voldoet [verzoeker] niet aan de informatieverplichting. Dit deed hij ook al niet vóór april 2013. De bewindvoerder heeft aangegeven niet te beschikken over de inkomensspecificaties vanaf januari 2013, bankafschriften vanaf januari 2013, het polisblad ziektekostenverzekering over de jaren 2013 en 2014 en gegevens met betrekking tot de door [verzoeker] te ontvangen zorgtoeslag over de jaren 2013 en 2014. Verder heeft [verzoeker] volgens de bewindvoerder verzuimd gegevens te verstrekken omtrent zijn woonsituatie in het afgelopen jaar en informatie waaruit de bewindvoerder had kunnen opmaken dat [verzoeker] aan zijn inspanningsverplichting heeft voldaan. Wegens het ontbreken van (financiële) informatie is het niet mogelijk het vtlb en de boedelstand te berekenen, aldus de bewindvoerder. De bewindvoerder heeft verder verklaard dat [verzoeker] vanaf april 2013 geen gelden meer op de boedelrekening heeft gestort. Nu [verzoeker] heeft gesteld tot en met december 2013 fulltime te hebben gewerkt, ligt het naar het oordeel van de bewindvoerder in de verwachting dat een forse boedelachterstand zal zijn ontstaan. Ten slotte heeft de bewindvoerder bevestigd dat een nieuwe schuld aan het UWV van € 2.449,05 is ontstaan. De bewindvoerder heeft geadviseerd het vonnis van de rechtbank te bekrachtigen.
2.3.
Het hof stelt bij zijn beoordeling voorop dat - zoals in het bijzonder blijkt uit artikel 350, derde lid, Faillissementswet (Fw) - vergaande verplichtingen rusten op de schuldenaar op wie de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing is. Deze verplichtingen vinden hun grond in de doelstelling van de wettelijke schuldsaneringsregeling. Die komt erop neer, dat natuurlijke personen die in een uitzichtloze financiële situatie terecht zijn gekomen, de kans moeten krijgen weer met een schone lei verder te gaan. Daar staat echter tegenover dat van de schuldenaar een actieve medewerking wordt verwacht aan de doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling. Van het ontbreken van de vereiste medewerking kan, onder meer, sprake zijn indien schuldenaar nalaat volledige informatie te verschaffen over gegevens waarvan hij weet of behoort te weten dat zij van belang zijn voor een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling, alsook indien schuldenaar nieuwe schulden laat ontstaan en/of tracht zijn schuldeisers te benadelen.
2.4.
Het hof is van oordeel dat [verzoeker] verwijtbaar is tekortgeschoten in de nakoming van zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. Vast is komen te staan dat [verzoeker] de bewindvoerder vanaf januari 2013 niet tijdig en volledig heeft geïnformeerd over zijn inkomsten, uitgaven en overige voor de schuldsaneringsregeling benodigde informatie, terwijl hij gehouden was de bewindvoerder gevraagd en ongevraagd te voorzien van alle voor de schuldsaneringsregeling benodigde gegevens teneinde een effectieve uitvoering van deze regeling te bewerkstelligen. Verder is gebleken dat [verzoeker] in ieder geval vanaf april 2013 niet meer op de boedelrekening heeft gestort, terwijl hij - naar eigen zeggen - tot en met december 2013 een betaalde dienstbetrekking heeft gehad. Naar verwachting is hierdoor een aanzienlijke boedelachterstand ontstaan, welke niet kan worden berekend bij gebrek aan financiële informatie, maar door de bewindvoerder thans wordt geschat op € 3.250,=. De bewindvoerder heeft [verzoeker] meermalen op genoemde tekortkomingen gewezen en hem is bij het verhoor ten overstaan van de rechter-commissaris op 13 mei 2013 een laatste kans gegeven de schuldsanerings-regeling in goede banen te leiden en zijn verplichtingen alsnog na te komen. [verzoeker] heeft voldoende gelegenheid gehad alsnog te voldoen aan zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen, maar is hiermee in gebreke gebleven. Bovendien is gebleken dat een nieuwe schuld aan het UWV van € 2.449,05 is ontstaan.
2.5.
Hoewel het hof begrip heeft voor de situatie waarin [verzoeker] verkeerde met alle daaruit voortvloeiende problemen, blijft hij verantwoordelijk voor een goed verloop van de wettelijke schuldsaneringsregeling. Indien hij door zijn hectische situatie zelf niet in staat was zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen na te komen, had het op zijn weg gelegen daarbij professionele hulp in de hand te nemen. Naar het oordeel van het hof heeft [verzoeker] hier niet aan voldaan. De tekortkomingen in de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen zijn dusdanig ernstig dat het hof thans onvoldoende vertrouwen erin heeft dat [verzoeker] de schuldsaneringsregeling alsnog tot een goed einde zal kunnen brengen. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat [verzoeker] thans geen stabiele woonsituatie heeft, zonder werk zit en geen concreet plan heeft aangedragen om de geconstateerde tekortkomingen vóór het einde van de looptijd van de schuldsaneringsregeling te verhelpen. Zo ontbreekt een concreet haalbaar voorstel tot aflossing van de verwachte boedelachterstand en de nieuw ontstane schuld. Evenmin is gesteld noch gebleken van een sociaal vangnet en daarmee samenhangende voorzieningen als budgetbeheer, beschermingsbewind, begeleiding door maatschappelijk werk en/of psychiatrische hulp.
2.6.
Het vonnis waarvan beroep zal derhalve worden bekrachtigd.

3.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.L.D. Akkaya, F.J.P.M. Haas en E.J. Rotshuizen en in het openbaar uitgesproken op 11 maart 2014 in tegenwoordigheid van de griffier.
Van dit arrest kan gedurende acht dagen na de dag van de uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld door middel van een verzoekschrift in te dienen ter griffie van de Hoge Raad.