Uitspraak
11 februari 2014
mr. M van Espente [vestigingsplaats].
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 11 februari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aanvraag van [verzoeker] voor de wettelijke schuldsaneringsregeling. Het hof behandelt het hoger beroep dat door [verzoeker] is ingediend tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland, die op 18 december 2013 zijn verzoek om toegelaten te worden tot de schuldsaneringsregeling had afgewezen. De rechtbank had geoordeeld dat [verzoeker] niet te goeder trouw was geweest met betrekking tot zijn schuld aan de belastingdienst, die voortkwam uit niet (correct) ingediende belastingaangiften tijdens zijn ondernemerschap.
Tijdens de zitting op 4 februari 2014 heeft [verzoeker] zijn situatie toegelicht, waarbij hij zijn verleden als vrachtwagenchauffeur en de problemen die hij ondervond na zijn huwelijk en de overname van een onderneming uiteenzette. Hij heeft aangegeven dat zijn financiële problemen zijn ontstaan door een combinatie van persoonlijke omstandigheden, waaronder ziekte en onwetendheid over financiële administratie. Het hof heeft kennisgenomen van de aanvullende stukken die door [verzoeker] zijn ingediend en de verklaringen van zijn beschermingsbewindvoerder.
Het hof heeft uiteindelijk geoordeeld dat, hoewel [verzoeker] niet te goeder trouw was ten aanzien van het ontstaan van zijn schulden, er voldoende gronden zijn om hem alsnog toe te laten tot de schuldsaneringsregeling. Het hof heeft vastgesteld dat [verzoeker] zijn leven weer op de rit heeft gekregen, zijn financiële situatie stabiel is en hij zich heeft ingespannen om zijn schuldenproblematiek aan te pakken. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en verklaard dat de wettelijke schuldsaneringsregeling op [verzoeker] van toepassing is, met een verwijzing naar de rechtbank Noord-Holland voor verdere behandeling.