Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
11 maart 2014
mr. P.P. Klokkerste [vestigingsplaats].
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 11 maart 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van [verzoeker] tot opheffing van zijn faillissement en het gelijktijdig van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling. Het verzoekschrift was op 28 januari 2014 ingediend, na een eerdere afwijzing door de rechtbank Amsterdam op 20 januari 2014. Tijdens de zitting op 4 maart 2014 was [verzoeker] aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat mr. P.P. Klokkers, en de curator was ook aanwezig om zijn standpunt toe te lichten. Het hof heeft kennisgenomen van het verzoekschrift, het dossier van de rechtbank en aanvullende stukken van de curator en [verzoeker].
[Verzoeker] heeft in zijn verzoekschrift aangevoerd dat hij sinds 1995 zelfstandig ondernemer was en dat zijn faillissement het gevolg was van de economische neergang in [plaats]. Hij heeft geprobeerd zijn schulden te saneren, maar heeft geen deugdelijke administratie kunnen overleggen. De curator heeft verklaard dat de schulden van [verzoeker] voortvloeien uit zijn onderneming en dat hij nieuwe schulden heeft laten ontstaan na het faillissement. Het hof oordeelde dat [verzoeker] niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij te goeder trouw is geweest met betrekking tot het ontstaan van zijn schulden, en dat hij niet heeft aangetoond dat hij de omstandigheden die tot zijn financiële problemen hebben geleid onder controle heeft gekregen.
Het hof heeft geconcludeerd dat het enkele feit dat [verzoeker] zijn onderneming heeft gestaakt, onvoldoende is om het verzoek tot schuldsanering te honoreren. De schuld aan de belastingdienst, die voortkwam uit het niet indienen van belastingaangiften en het ontbreken van een deugdelijke administratie, was een belangrijke factor in de beslissing. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd, waardoor het verzoek van [verzoeker] werd afgewezen.