ECLI:NL:GHAMS:2014:1706
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- A.N. van de Beek
- M. Wigleven
- M. Perfors
- Rechtspraak.nl
Onbevoegdheid Nederlandse rechter inzake gezamenlijk gezag over minderjarige met verblijfplaats buiten Nederland
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam op 25 maart 2014, gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam van 14 augustus 2013. De vader verzoekt om gezamenlijk gezag over zijn minderjarige kind, dat ten tijde van het indienen van het verzoek zijn gewone verblijfplaats niet in Nederland had. De vader en moeder zijn in 1999 gehuwd, maar hun huwelijk is in 2002 ontbonden. De moeder heeft het eenhoofdig gezag over het kind, dat in 1998 is geboren. De vader heeft het kind erkend, maar het verzoek om gezamenlijk gezag is door de rechtbank afgewezen.
Tijdens de behandeling van de zaak op 19 februari 2014 zijn de vader en moeder niet verschenen, maar was de advocaat van de vader en een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig. Het hof heeft ambtshalve de rechtsmacht van de Nederlandse rechter beoordeeld. Het hof concludeert dat de Nederlandse rechter geen rechtsmacht heeft, omdat het kind zijn gewone verblijfplaats niet in Nederland heeft. De vader heeft aangevoerd dat het wenselijk is om een gezagsbeslissing te nemen om te voorkomen dat niemand het gezag uitoefent als het kind weer in Nederland zou komen, maar het hof oordeelt dat dit onvoldoende is om rechtsmacht aan te nemen.
Uiteindelijk vernietigt het hof de bestreden beschikking en bepaalt dat de Nederlandse rechter onbevoegd is om van het verzoek van de vader kennis te nemen. Deze uitspraak is gedaan door de rechters A.N. van de Beek, M. Wigleven en M. Perfors, in aanwezigheid van griffier S.E. Harenberg.