In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de hoogte van de onderhoudsbijdrage die appellant [x] aan geïntimeerde [y] moet betalen na hun echtscheiding. De partijen zijn in 2004 gehuwd en de echtscheiding is uitgesproken in een beschikking van de rechtbank Amsterdam op 7 augustus 2013. Appellant [x] heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank gedeeltelijk aangevochten, waarbij hij verzoekt om de door hem te betalen uitkering tot levensonderhoud te verlagen van € 2.307,- naar € 1.350,- bruto per maand. Geïntimeerde [y] heeft incidenteel hoger beroep ingesteld en verzoekt om een verhoging van de onderhoudsbijdrage naar € 2.500,- bruto per maand.
Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de financiële situatie van beide partijen. Appellant [x] ontvangt een pensioen van het United Nations Joint Staff Pension Fund en heeft daarnaast andere inkomsten, terwijl geïntimeerde [y] momenteel een opleiding volgt en beperkte financiële middelen heeft. Het hof heeft vastgesteld dat de netto behoefte van [y] op € 1.750,- per maand wordt geschat, wat overeenkomt met circa € 2.200,- bruto per maand.
Na beoordeling van de draagkracht van [x] en de behoefte van [y], heeft het hof besloten dat de door [x] te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud met ingang van de inschrijving van de echtscheiding op € 1.980,- bruto per maand wordt vastgesteld, en met ingang van een jaar na de datum van de beschikking op € 1.460,- bruto per maand. De eerdere beschikking van de rechtbank is gedeeltelijk vernietigd en de nieuwe bedragen zijn vastgesteld in overeenstemming met de wettelijke maatstaven. Het hof heeft geen aanleiding gezien om [x] in de kosten van de procedure te veroordelen.