ECLI:NL:GHAMS:2014:1702

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 maart 2014
Publicatiedatum
12 mei 2014
Zaaknummer
200.134.900/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake onderhoudsbijdrage na echtscheiding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de hoogte van de onderhoudsbijdrage die appellant [x] aan geïntimeerde [y] moet betalen na hun echtscheiding. De partijen zijn in 2004 gehuwd en de echtscheiding is uitgesproken in een beschikking van de rechtbank Amsterdam op 7 augustus 2013. Appellant [x] heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank gedeeltelijk aangevochten, waarbij hij verzoekt om de door hem te betalen uitkering tot levensonderhoud te verlagen van € 2.307,- naar € 1.350,- bruto per maand. Geïntimeerde [y] heeft incidenteel hoger beroep ingesteld en verzoekt om een verhoging van de onderhoudsbijdrage naar € 2.500,- bruto per maand.

Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de financiële situatie van beide partijen. Appellant [x] ontvangt een pensioen van het United Nations Joint Staff Pension Fund en heeft daarnaast andere inkomsten, terwijl geïntimeerde [y] momenteel een opleiding volgt en beperkte financiële middelen heeft. Het hof heeft vastgesteld dat de netto behoefte van [y] op € 1.750,- per maand wordt geschat, wat overeenkomt met circa € 2.200,- bruto per maand.

Na beoordeling van de draagkracht van [x] en de behoefte van [y], heeft het hof besloten dat de door [x] te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud met ingang van de inschrijving van de echtscheiding op € 1.980,- bruto per maand wordt vastgesteld, en met ingang van een jaar na de datum van de beschikking op € 1.460,- bruto per maand. De eerdere beschikking van de rechtbank is gedeeltelijk vernietigd en de nieuwe bedragen zijn vastgesteld in overeenstemming met de wettelijke maatstaven. Het hof heeft geen aanleiding gezien om [x] in de kosten van de procedure te veroordelen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 11 maart 2014
Zaaknummer: 200.134.900/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/13/517786 / FA RK 12-4151 (AW/HHe)
Beschikking van de meervoudige familiekamer
in de zaak in hoger beroep van:
[…],
wonende te […],
appellant in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. M.A. Johannsen te Amsterdam,
tegen
[…],
wonende te […],
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellant in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. H.F. Govers te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Partijen worden hierna respectievelijk [x] en [y] genoemd.
1.2.
[x] is op 4 oktober 2013 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 7 augustus 2013 van de rechtbank Amsterdam, met kenmerk C/13/517786 / FA RK 12-4151 (AW/HHe).
1.3.
[y] heeft op 26 november 2013 een verweerschrift ingediend en heeft daarbij incidenteel hoger beroep ingesteld.
1.4.
[x] heeft op 24 december 2013 een verweerschrift ingediend in het incidenteel hoger beroep.
1.5.
[y] heeft op 17 januari 2014 nadere stukken ingediend.
1.6.
[x] heeft op 13 en 17 januari 2014 nadere stukken ingediend.
1.7.
De zaak is op 29 januari 2014 ter terechtzitting behandeld.
1.8.
Ter terechtzitting zijn verschenen:
- [x], bijgestaan door zijn advocaat;
- [y], bijgestaan door zijn advocaat.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn [in] 2004 gehuwd. Bij de bestreden beschikking is onder meer tussen partijen de echtscheiding uitgesproken. [x] heeft de Nederlandse nationaliteit. [y] heeft de Nederlandse en de Cubaanse nationaliteit.
Het hof heeft, voor zover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens afgerond, tenzij anders vermeld.
2.2.
Ten aanzien van
[x]is het volgende gebleken.
Hij is geboren [in] 1949. Hij is alleenstaand.
Hij ontvangt een pensioen van het United Nations Joint Staff Pension Fund (hierna: UNJSPF).
Hij ontvangt uitkeringen van De Goudse Levensverzekering en SRB- REAAL van in totaal € 11.582,- per jaar.
In verband met de hypothecaire lening gevestigd op de door [x] bewoonde woning betaalt hij € 22.420,- per jaar aan rente. Hij heeft de gebruikelijke andere eigenaars- en woonlasten. De WOZ-waarde is vastgesteld op € 360.500,-.
Aan premie voor een zorgverzekering betaalt hij € 107,- per maand.
Hij lost in totaal € 544,- per maand af op schulden.
2.3.
Ten aanzien van
[y]is het volgende gebleken.
Hij is geboren [in] 1972. Hij is alleenstaand.
Aan huur en enige bijkomende kosten betaalt hij € 395,- per maand.

3.Het geschil in hoger beroep

3.1.
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, een door [x] aan [y] te betalen uitkering tot levensonderhoud bepaald van € 2.307,- bruto per maand met ingang van de dag van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking, bij vooruitbetaling te voldoen.
Voorts is bepaald dat [x], indien hij ten tijde van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking nog de echtelijke woning te [adres] bewoont, jegens [y] bevoegd is de bewoning en het gebruik van de bij de woning en tot de inboedel daarvan behorende zaken voort te zetten gedurende zes maanden na de inschrijving van de beschikking.
3.2.
[x] verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, te bepalen dat hij met ingang van de dag van inschrijving van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand, maximaal aan [y] dient te voldoen een bedrag van € 1.350,- bruto per maand als uitkering tot levensonderhoud, telkens bij vooruitbetaling te voldoen, welke uitkering per 1 juli 2014 tot 1 juli 2016 wordt verminderd met 50% van het minimumloon en per 1 juli 2016 op nihil wordt gesteld en voorts te bepalen dat [x] de bewoning en het gebruik van de inboedel voortzet vanaf de datum van inschrijving van de echtscheiding, zulks zonder daarbij een termijn te noemen.
3.3.
[y] verzoekt in principaal hoger beroep het door [x] verzochte af te wijzen.
In incidenteel hoger beroep verzoekt [y], naar het hof begrijpt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, een door [x] te betalen uitkering tot zijn levensonderhoud te bepalen van € 2.500,- bruto per maand, althans een hogere uitkering te bepalen dan door de rechtbank is vastgesteld, althans een zodanige uitkering vast te stellen als het hof juist acht.
3.4.
[x] verzoekt in incidenteel hoger beroep [y] niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel het door [y] verzochte af te wijzen met veroordeling van [y] in de kosten.

4.Beoordeling van het hoger beroep

In principaal en incidenteel hoger beroep
4.1.
Het verzoek te bepalen dat [x] de bewoning en het gebruik van de inboedel voortzet vanaf de datum van inschrijving van de echtscheiding zonder daarbij een termijn te noemen, is niet toewijsbaar. Partijen zijn immers op huwelijkse voorwaarden gehuwd, waarbij elke gemeenschap van goederen is uitgesloten, en niet in geschil is dat [x] eigenaar van de voormalig echtelijke woning is. Voor zover het hof bekend bestaat er tussen partijen geen geschil over verrekening in het kader van huwelijksvoorwaarden noch over verdeling van enige beperkte gemeenschap waarin de voormalig echtelijke woning een rol speelt. Daarbij komt dat [y] inmiddels over een eigen woning in [a] beschikt. Bij die stand van zaken is onduidelijk welk belang [x] bij toewijzing van het verzoek voor onbepaalde tijd heeft.
De enkele omstandigheid dat [x] de woning altijd zal blijven bewonen en [y] daar nooit meer zal terugkeren, is voor toewijzing van het verzoek onvoldoende.
Het hof zal daarom de beschikking waarvan beroep op dit onderdeel bekrachtigen.
Ter beoordeling liggen aan het hof nog voor de behoefte van [y] aan een uitkering tot zijn levensonderhoud en de draagkracht van [x].
4.2.
Met betrekking tot de behoefte van [y] overweegt het hof als volgt.
[x] betaalt [y] thans een uitkering van € 1.350,- per maand op grond van de beschikking voorlopige voorzieningen van 3 oktober 2012 en [x] is bereid dit bedrag te blijven betalen tot 1 juli 2014.
Gedurende het huwelijk woonde [x] vanwege zijn werk het grootste deel van de tijd in het buitenland. Hij betaalde [y] € 750,- per maand ter dekking van zijn kosten van levensonderhoud, vermeerderd met de premie ziektekostenverzekering. Voorts mocht [y] gebruik maken van een (gedeelte) van de woning van [x]. Voor de bepaling van de behoefte van [y] zal het hof uitgaan van de kosten van levensonderhoud, exclusief huur en ziektekosten, ten bedrage van € 750,- per maand nu [x] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de behoefte van [y] in zoverre na echtscheiding lager is dan het bedrag dat [x] gedurende het huwelijk aan [y] hiervoor betaalde.
Ter zitting in hoger beroep heeft [y] verklaard dat hij de kleine woonruimte die hij thans bewoont op korte termijn wil verlaten en een ruimere woning wil betrekken. Hij voorziet dat hij op termijn een huur van circa € 600,- per maand zal moeten betalen voor een geschikte woonruimte. Het hof is van oordeel dat een dergelijke huur, gelet op het niveau van huisvesting gedurende het huwelijk, niet onredelijk is.
Gelet op het welvaartsniveau gedurende het huwelijk acht het hof een bedrag van € 400,- per maand aan overige kosten, waaronder ziektekosten, niet onredelijk.
Uitgaande van de hierboven vermelde bedragen bepaalt het hof de netto behoefte van [y] op € 1.750,- per maand, hetgeen overeenkomt met circa € 2.200,- bruto per maand.
[x] stelt zich op het standpunt dat [y] vanaf 1 juli 2014 50% van het minimumloon kan verdienen en met ingang van 1 juli 2016 geheel in eigen levensonderhoud kan voorzien. [y] heeft dit betwist en hiertoe aangevoerd dat hij thans nog een opleiding volgt in de thuiszorg, althans deze opleiding binnenkort wil hervatten en dat ook na afronding van deze opleiding zijn kansen op de arbeidsmarkt, mede gezien zijn slechte beheersing van de Nederlandse taal beperkt zijn.
[y] verblijft inmiddels circa 10 jaar in Nederland. Niet is gebleken dat [x] tijdens het huwelijk van partijen er bij [y] op heeft aangedrongen betaald werk te zoeken. Voorts is niet aannemelijk geworden dat [y] gedurende het huwelijk substantiële inkomsten uit arbeid heeft verworven. Van [y] mag echter worden verwacht dat hij zich inspant om op termijn in eigen levensonderhoud te voorzien. Gelet op het feit dat hij geen ervaring op de arbeidsmarkt heeft, nog geen opleiding heeft afgerond en, zoals het hof ter zitting heeft geconstateerd, de Nederlandse taal matig beheerst is het hof van oordeel dat [y] na een jaar na de datum van deze beschikking in staat moet worden geacht een inkomen van tenminste 50% van het minimumloon te verwerven. Gelet op de toekomstige onzekere omstandigheden zal het hof geen datum bepalen waarop [y] geacht wordt volledig in eigen levensonderhoud te voorzien, zoals [x] heeft bepleit. Gelet op het hiervoor overwogene bedraagt de aanvullende behoefte € 1.460,- bruto per maand na een jaar na de datum van deze beschikking
4.3.
Ten aanzien van de draagkracht van [x] overweegt het hof het volgende.
[x] ontvangt een pensioen van UNJSPF van US $ 8.214,- per maand. Aangezien het in aanmerking te nemen bedrag in Euro’s afhangt van de wisselkoers zal het hof de door [x] in zijn op 17 januari 2014 overgelegde draagkrachtberekening als uitgangspunt nemen nu het daar vermelde bedrag van (omgerekend) € 72.304,- dat [x] per jaar aan pensioen ontvangt niet, althans onvoldoende in betwist. Voor zover [y] heeft bedoeld te stellen dat [x] meer of andere inkomsten geniet heeft hij dit onvoldoende onderbouwd, zodat deze stelling wordt verworpen.
Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat niet langer in geschil is dat [x] een erfpachtscanon van € 228,- per maand betaalt, zodat het hof hiermee rekening zal houden.
[y] heeft betwist dat [x] meer dan € 98,- per jaar aan eigen risico van zijn ziektekostenverzekering verbruikt. Nu [x] het hogere in zijn laatste draagkrachtberekening vermelde bedrag van € 30,- per maand niet heeft onderbouwd, zal het hof rekenen met een bedrag € 98,- per jaar. Zoals gebruikelijk gaat het hof bij de berekening van de draagkrachtruimte ervan uit dat in de bijstandsnorm een bedrag van € 39,- wegens premie Ziektekostenverzekering is verwerkt.
Voorts is gebleken dat niet in geschil is dat [x] recht heeft op aftrek van de betaalde hypotheekrente bij de berekening van de door hem verschuldigde inkomstenbelasting.
4.4.
Gelet op de in 2.2 en 2.3 vermelde feiten en het hierboven overwogene is een door [x] aan [y] te betalen bijdrage in de kosten tot zijn levensonderhoud met ingang van de datum van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand van € 1.980,- bruto per maand, en met ingang van 1 jaar na de datum van deze beschikking van € 1.460,- bruto per maand, in overeenstemming met de wettelijke maatstaven.
4.5
Gelet op de omstandigheid dat partijen ex partners zijn alsmede de uitkomst van deze procedure ziet het hof geen aanleiding [x] in de kosten van de procedure te veroordelen, zoals [y] heeft verzocht.
4.6.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.Beslissing

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en voor zover deze betrekking heeft op de uitkering tot levensonderhoud, en in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt de door [x] aan [y] te betalen bijdrage tot levensonderhoud met ingang van de datum dat de echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand op € 1.980,- bruto per maand en met ingang van een jaar na de datum van deze beschikking op
€ 1.460,- bruto per maand;
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, voor het overige;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R.G. Kemmers, A.N. van de Beek en E.A. Maan in tegenwoordigheid van mr. S.E. Harenberg als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 11 maart 2014.