ECLI:NL:GHAMS:2014:17

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 januari 2014
Publicatiedatum
14 januari 2014
Zaaknummer
200.137.305-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling na betwisting van te goeder trouw ontstaan schulden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 14 januari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toelating van een appellant tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. De appellant, vertegenwoordigd door mr. G.F.H. Velthuizen, had eerder een verzoek ingediend bij de rechtbank Noord-Holland, dat op 12 november 2013 was afgewezen. De appellant stelde dat zijn schulden te goeder trouw waren ontstaan, voornamelijk als gevolg van financiële problemen na zijn echtscheiding en misbruik door een ex-vriendin en een buurvrouw. Tijdens de zitting op 7 januari 2014 heeft de appellant zijn situatie toegelicht en aangegeven dat hij inmiddels betalingsregelingen had getroffen met zijn schuldeisers en zijn auto had weggedaan.

Het hof heeft de argumenten van de appellant beoordeeld aan de hand van artikel 288 van de Faillissementswet. Het hof concludeerde dat de appellant niet voldoende aannemelijk had gemaakt dat hij te goeder trouw was bij het ontstaan van zijn schulden, aangezien de meeste schulden waren ontstaan voor of tijdens zijn echtscheiding in 2008. Desondanks heeft het hof vastgesteld dat de appellant zijn financiële situatie onder controle heeft gekregen door onder bewind te worden gesteld en een goed sociaal vangnet te hebben.

Uiteindelijk heeft het hof besloten om het vonnis van de rechtbank te vernietigen en de appellant alsnog toe te laten tot de schuldsaneringsregeling, met de voorwaarde dat hij zich aan de verplichtingen van deze regeling houdt. De zaak is terugverwezen naar de rechtbank Noord-Holland voor verdere behandeling.

Uitspraak

arrest
________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer : 200.137.305/01
rekestnummer rechtbank Noord-Holland: C/15/205867
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 14 januari 2014
in de zaak van:
[appellant],
wonend te [woonplaats],
advocaat:
mr. G.F.H. Velthuizente Zaandam.

1.Het geding in hoger beroep

Verzoeker wordt hierna [appellant] genoemd.
[appellant] is bij op 18 november 2013 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift in hoger beroep gekomen van de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 12 november 2013.
Het hoger beroep is behandeld op de zitting van 7 januari 2014. Bij die behandeling is [appellant] verschenen, bijgestaan door mr. G.F.H. Velthuizen voornoemd, die het verzoekschrift heeft toegelicht.
Het hof heeft kennis genomen van het verzoekschrift, van het dossier van de rechtbank, waaronder het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg en van de overige nader - ter zitting - overgelegde stukken. [appellant] heeft verklaard eveneens kennis te hebben genomen van de genoemde stukken.

2.Beoordeling

2.1.
[appellant] heeft in het verzoekschrift verzocht om alsnog tot de wettelijke schuldsaneringsregeling te worden toegelaten. Daartoe heeft [appellant] – samengevat en voor zover voor de beslissing van belang – het volgende aangevoerd. [appellant] stelt dat hij te goeder trouw was bij het ontstaan van zijn schulden. De financiële problemen groeiden hem na zijn echtscheiding boven het hoofd. Ook werd er misbruik van zijn goedheid gemaakt door een ex-vriendin en een buurvrouw. Aan de ex-vriendin vertrouwde hij zijn bankpas toe en aan een buurvrouw heeft hij twee keer een flink bedrag geleend. Van het geld heeft hij niets meer terug gezien. Thans heeft [appellant] het contact met hen verbroken. [appellant] stelt dat hem echter wel een verwijt kan worden gemaakt ten aanzien van de CJIB-boetes wegens het onverzekerd rijden met zijn auto. Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat [appellant] deze schuld aan het CJIB volledig heeft voldaan. Ook heeft [appellant] betalingsregelingen met zijn overige schuldeisers getroffen. Inmiddels heeft hij zijn auto weggedaan en zijn goederen onder bewind laten stellen. Voorts voert [appellant] aan dat hij al sinds 1969 als vrachtwagenchauffeur voor dezelfde werkgever werkt. [appellant] meent dat het met zijn salaris haalbaar moet zijn om goed te kunnen sparen en zo de schuldeisers aan het eind van de regeling een bedrag aan te kunnen bieden. Daarom verzoekt [appellant] het hof hem alsnog toe te laten tot de schuldsaneringsregeling.
2.2.
Uit artikel 288, eerste lid, aanhef en onder b, Faillissementswet (Fw) vloeit voort dat een verzoek om toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling alleen wordt toegewezen als de schuldenaar voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest. Het hof is van oordeel dat [appellant] daarin niet is geslaagd.
2.3.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is gebleken dat de schuld aan het CJIB volledig is betaald en bij het CJIB geen vorderingen op [appellant] meer openstaan. De overige schulden zijn merendeels ontstaan voor of tijdens de echtscheiding van [appellant] in 2008. Ook daarna zijn schulden ontstaan, zo verklaart [appellant] ter terechtzitting in hoger beroep, doordat hij te veel heeft uitgegeven. Aldus is niet aannemelijk geworden dat alle nog openstaande schulden van [appellant] ouder zijn dan vijf jaar of te goeder trouw zijn aangegaan.
2.4.
Voor zover de schulden niet te goeder trouw zijn ontstaan heeft [appellant] aangevoerd dat hij de omstandigheden die bepalend zijn geweest voor het ontstaan of onbetaald laten van deze schulden, onder controle heeft gekregen, zoals bedoeld in artikel 288, derde lid, Fw. Naar het oordeel van het hof heeft [appellant] dit voldoende aannemelijk gemaakt. Ter zitting in hoger beroep is komen vast te staan dat de kantonrechter de goederen van [appellant] op 23 december 2013 onder bewind heeft gesteld. Hierdoor zal hij over voldoende begeleiding beschikken bij de beheersing van zijn financiën. Ook in zijn leef- en zorgsituatie beschikt [appellant] over een goed sociaal vangnet, bestaande uit familie, waarop hij kan terugvallen. Voorts laat het hof nog meewegen dat [appellant] betalingsregelingen heeft getroffen met zijn overige schuldeisers, sinds 1954 een vaste baan heeft als vrachtwagenchauffeur, zijn auto heeft weggedaan én zich gemotiveerd heeft getoond zich aan zijn verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling te houden.
2.5.
Gelet op het bovenstaande dient aan [appellant] de kans te worden geboden zijn schulden te saneren. Het hof merkt hierbij echter wel op dat [appellant] zich er terdege bewust van moet zijn dat hij zich dient te houden aan de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen, waaronder de aanwijzingen daaromtrent van de bewindvoerder.

3.Beslissing

Het hof:
- vernietigt het vonnis waarvan beroep;
- verklaart alsnog op [appellant] de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing;
- verwijst de zaak naar de rechtbank Noord-Holland om te worden voortgezet met inachtneming van het in dit arrest overwogene.
Dit arrest is gewezen door mrs. D. Kingma, L.A.J. Dun en M.W.E. Koopmann en in het openbaar uitgesproken op 14 januari 2014 in tegenwoordigheid van de griffier.
Van dit arrest kan gedurende acht dagen na de dag van de uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld door middel van een verzoekschrift in te dienen ter griffie van de Hoge Raad.