Uitspraak
mr. G.F.H. Velthuizente Zaandam.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 14 januari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toelating van een appellant tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. De appellant, vertegenwoordigd door mr. G.F.H. Velthuizen, had eerder een verzoek ingediend bij de rechtbank Noord-Holland, dat op 12 november 2013 was afgewezen. De appellant stelde dat zijn schulden te goeder trouw waren ontstaan, voornamelijk als gevolg van financiële problemen na zijn echtscheiding en misbruik door een ex-vriendin en een buurvrouw. Tijdens de zitting op 7 januari 2014 heeft de appellant zijn situatie toegelicht en aangegeven dat hij inmiddels betalingsregelingen had getroffen met zijn schuldeisers en zijn auto had weggedaan.
Het hof heeft de argumenten van de appellant beoordeeld aan de hand van artikel 288 van de Faillissementswet. Het hof concludeerde dat de appellant niet voldoende aannemelijk had gemaakt dat hij te goeder trouw was bij het ontstaan van zijn schulden, aangezien de meeste schulden waren ontstaan voor of tijdens zijn echtscheiding in 2008. Desondanks heeft het hof vastgesteld dat de appellant zijn financiële situatie onder controle heeft gekregen door onder bewind te worden gesteld en een goed sociaal vangnet te hebben.
Uiteindelijk heeft het hof besloten om het vonnis van de rechtbank te vernietigen en de appellant alsnog toe te laten tot de schuldsaneringsregeling, met de voorwaarde dat hij zich aan de verplichtingen van deze regeling houdt. De zaak is terugverwezen naar de rechtbank Noord-Holland voor verdere behandeling.