ECLI:NL:GHAMS:2014:1679

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 april 2014
Publicatiedatum
9 mei 2014
Zaaknummer
200.124.809-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van voeging in hoger beroep tussen Uretek Nederland B.V. en Biosoil B.V. met betrekking tot aansprakelijkheid voor schade door verzakking

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof Amsterdam, is Biosoil B.V. in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam. Dit vonnis, gewezen op 16 januari 2013, betrof een vordering van de Vereniging van Eigenaren (VvE) c.s. tegen Biosoil en andere partijen, waaronder Uretek Nederland B.V. De VvE c.s. vorderden dat Biosoil aansprakelijk zou worden gesteld voor schade die was ontstaan door onrechtmatige daad, als gevolg van fouten bij de sanering van vervuilde grond in 2001. Deze fouten leidden tot verzakking van een pand, waarvoor Uretek in 2009 herstelwerkzaamheden heeft uitgevoerd. De VvE c.s. stellen dat Biosoil ook aansprakelijk is voor de schade die na deze werkzaamheden is ontstaan.

Biosoil heeft in hoger beroep de vernietiging van het vonnis van de rechtbank gevraagd en de afwijzing van de vordering van de VvE c.s. beoogd. Uretek heeft zich in het hoger beroep gevoegd aan de zijde van de VvE c.s., met het argument dat de uitkomst van de procedure van belang is voor haar eigen belangen in een voorwaardelijke appelprocedure die tegen haar is ingesteld door de VvE c.s.

Het hof heeft de incidentele vordering van Uretek tot voeging toegewezen, waarbij het hof oordeelde dat Uretek voldoende belang heeft bij de uitkomst van de procedure. De beslissing over de proceskosten is aangehouden tot het eindarrest in de hoofdzaak. De zaak is vervolgens naar de rol verwezen voor memorie van antwoord aan de zijde van de VvE c.s. en Uretek.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer : 200.124.809/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : 496902 / HA ZA 11-2306
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 22 april 2014
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
URETEK NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Lelystad,
eiseres in het incident,
advocaat: mr. J.H. Tuit te Almere,
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BIOSOIL B.V.,
gevestigd te Oosterhout,
appellante in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat: mr. G.C. Endedijk te Amsterdam,
tegen

1.de vereniging VERENIGING VAN EIGENAARS [adres],

gevestigd te [vestigingsplaats 3],
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[X] BEHEER B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 1],
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[Y] BEHEER B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 2], gemeente [gemeente],
4.
[geïntimeerde sub 4],
wonend te [woonplaats 1],
5.
[geïntimeerde sub 5],
wonend te [woonplaats 1],
6.
[geïntimeerde sub 6],
wonend te [woonplaats 2],
7.
[geïntimeerde sub 7],
wonend te [woonplaats 1],
geïntimeerden in de hoofdzaak,
verweerders in het incident,
advocaat: mr. Ph.A.J. Raaijmaakers te Amsterdam.
Partijen worden hierna Uretek, Biosoil en de VvE c.s. genoemd.

1.Het geding in hoger beroep

Biosoil is bij dagvaarding van 11 maart 2013 in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 16 januari 2013, dat onder bovengenoemd zaak-/ rolnummer is gewezen tussen de VvE c.s. als eisers en Biosoil, Uretek en nog drie andere partijen, te weten Fugro Geoservices B.V. (hierna: Fugro Geoservices), Fugro N.V. (hierna: Fugro) en [Z] Beheersmaatschappij B.V. (hierna: [Z]), als gedaagden.
Bij memorie van grieven heeft Biosoil drie grieven aangevoerd, bewijs aangeboden en geconcludeerd als aan het slot van die memorie is vermeld.
Uretek heeft vervolgens bij incidentele memorie gevorderd dat zij op de voet van primair artikel 217 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), subsidiair artikel 214 Rv als voegende partij aan de zijde van de VvE c.s. zal worden toegelaten in de onderhavige appelprocedure tussen Biosoil en de VvE c.s.
Bij memorie van antwoord in het incident heeft Biosoil in het incident verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van de incidentele vordering, met veroordeling van Uretek in de kosten van het incident.
Ook de VvE c.s. hebben bij memorie van antwoord in het incident verweer gevoerd in het incident, met conclusie het hof Uretek niet-ontvankelijk zal verklaren in haar incidentele vordering, althans deze zal afwijzen, met veroordeling van Uretek in de kosten van het incident.
Vervolgens is arrest gevraagd in het incident.

2.Beoordeling

In het incident
2.1
Het gaat in deze zaak, kort samengevat en voor zover in dit incident van belang, om het volgende. De VvE c.s. hebben in eerste aanleg primair gevorderd voor recht te verklaren dat Biosoil op grond van onrechtmatige daad jegens hen aansprake- lijk is voor de volledige door hen geleden schade, hieronder begrepen de schade ten gevolge van de herstelwerkzaamheden verricht door Uretek, nader op te maken bij staat. Hieraan hebben de VvE c.s. ten grondslag gelegd dat door fouten van Biosoil in 2001 bij de sanering van de vervuilde grond onder het pand aan de [adres] te [plaats] dit pand is verzakt met als gevolg dat er scheuren in de muren tussen het pand en de aan de achterzijde van dat pand aangebouwde bedrijfshal zijn ontstaan. Teneinde de verzakking stop te zetten zijn door Uretek in 2009 werkzaamheden uitgevoerd waarbij de zogeheten UDI-methode is toegepast. Dit heeft echter niet tot het verwachte resultaat geleid, maar tot verdere verzakking van het pand en verergering van de scheurvorming in de muren. Biosoil heeft aansprakelijkheid erkend voor de ten gevolge van de ontgraving in 2001 ontstane schade. Volgens de VvE c.s. is Biosoil echter ook aansprakelijk voor de schade die is ontstaan na de werkzaamheden van Uretek, omdat er een causaal verband is tussen de fouten van Biosoil en die schade. Bij het bestreden vonnis heeft de rechtbank de primaire vordering van de VvE c.s. toegewezen. Aan beoordeling van de subsidiair tegen Uretek, Fugro Geoservices, Fugro en [Z] ingestelde vordering is de rechtbank niet toegekomen.
2.2
Van voormeld vonnis heeft Biosoil hoger beroep ingesteld. Biosoil wenst dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en de primaire vordering van de VvE c.s. jegens Biosoil alsnog zal afwijzen. Bij het hof is eveneens aanhangig gemaakt de voorwaardelijke appelprocedure (met zaaknummer 200.133.506/01) die de VvE c.s. tegen (onder meer) Uretek hebben ingesteld. Daarin wordt, uitsluitend indien en voor zover de primaire vordering in de onderhavige appelprocedure zou worden afgewezen, gevorderd dat de (in eerste aanleg) subsidiair ingestelde vordering van de VvE c.s. tegen (onder meer) Uretek alsnog zal worden toegewezen. Deze voorwaardelijke appelprocedure is thans ambtshalve geroyeerd.
2.3
Uretek heeft in de (onderhavige) appelprocedure tussen Biosoil en de VvE c.s. voeging aan de zijde van de VvE c.s. gevorderd op de grond dat de uitkomst van die procedure van direct belang is voor de door de VvE c.s. tegen (onder meer) haar ingestelde voorwaardelijke appelprocedure. Daarbij wijst Uretek erop dat het feitencomplex waarop de VvE c.s. zich beroepen ten opzichte van alle gedaagden in eerste aanleg gelijk is. Voorts stelt Uretek belang bij voeging te hebben, omdat te verwachten valt dat Biosoil, indien het hof het bestreden vonnis in stand laat, Uretek alsnog zal aanspreken voor de schade die na de werkzaamheden van Uretek is ontstaan. De rechtbank heeft de incidentele vordering van Biosoil tot oproeping van Uretek in vrijwaring reeds toegewezen, maar Biosoil heeft ervoor gekozen Uretek vooralsnog niet in vrijwaring te dagvaarden. Uretek acht het (vanuit een proceseconomisch standpunt) van belang dat zij ook in de onderhavige procedure haar visie kan geven op de gebeurtenissen die tot de verzakking(en) hebben geleid, nu Biosoil zich met name richt op het verleggen van de eventuele aansprakelijkheid naar Uretek.
2.4
Biosoil en de VvE c.s. hebben tegen de vordering tot voeging verweer gevoerd. Beide hebben zich op het standpunt gesteld dat, samengevat, Uretek geen belang heeft bij voeging. Immers, wanneer het hof in de onderhavige appelprocedure tot het oordeel komt dat Biosoil niet aansprakelijk is jegens de VvE c.s., zal de door de VvE c.s. ingestelde voorwaardelijke appelprocedure, waarin Uretek partij is, worden voortgezet. In dat geval zou het “dubbelop” zijn als Uretek zich ook in de appelprocedure tussen Biosoil en de VvE c.s. zou voegen. Toewijzing van de gevorderde voeging zal de onderhavige appelprocedure dan ook nodeloos vertragen en compliceren. Bij bekrachtiging van het bestreden vonnis in de onderhavige appelprocedure zal het voorwaardelijk appel van de VvE c.s. niet aan de orde komen, maar mogelijk wel een vrijwaringszaak van Biosoil tegen Uretek. Ook in die vrijwaringszaak zal Uretek haar argumenten en belangen naar voren kunnen brengen.
2.5
Het hof neemt bij de beoordeling van de incidentele vordering tot voeging op de voet van artikel 217 Rv tot uitgangspunt, kort gezegd, dat voor toewijzing van de vordering tot voeging moet blijken van een belang van de voegende partij bij de uitkomst van de procedure omdat deze rechtens of feitelijk gevolgen voor (een door het recht toegekende of beschermde aanspraak van) hem kan hebben. Daarbij moet steeds de strekking van de voeging in aanmerking worden genomen, te weten de proceseconomie en het voorkomen van tegenstrijdige of niet met elkaar in overeenstemming zijnde uitspraken.
2.6
Uit hetgeen Uretek heeft aangevoerd is voldoende gebleken dat zij, in verband met nadelige gevolgen die een uitspraak in hoger beroep tussen Biosoil en de VvE c.s. feitelijk of juridisch voor haar kan hebben, voldoende belang heeft bij voeging in de onderhavige procedure aan de zijde van de VvE c.s. Uretek en de VvE c.s. hebben beide belang bij een bekrachtiging van het bestreden vonnis en beogen eenzelfde uitkomst van het geding in hoger beroep. De omstandigheid dat Uretek - al naar gelang de uitkomst van het onderhavige hoger beroep - haar argumenten naar voren zal kunnen brengen in de voorwaardelijke appelprocedure waarin zij partij is dan wel in een eventueel door Biosoil tegen haar in te stellen vrijwaringsprocedure, doet niet af aan het belang van Uretek om met eigen argumenten als partij in het geding het hoger beroep van Biosoil te bestrijden. Dat als gevolg van voeging door Uretek de procedure enigszins zal worden vertraagd is (mogelijk) juist, maar onvoldoende reden de vordering af te wijzen. Op grond van het vorenstaande concludeert het hof dat de incidentele vordering van Uretek tot voeging op de voet van artikel 217 Rv aan de zijde van de VvE c.s. zal worden toegewezen.
2.7
Een oordeel over de kosten van het incident zal worden aangehouden tot het eindarrest in de hoofdzaak.
2.8
Het hof zal de zaak naar de rol verwijzen voor memorie van antwoord aan de zijde van Uretek en, nu in verband met schikkingsonderhandelingen een dergelijke memorie in de hoofdzaak door hen nog niet is genomen, eveneens aan de zijde van de VvE c.s.

3.Beslissing

Het hof:
in het incident
staat Uretek toe zich in de onderhavige procedure tussen Biosoil en de VvE c.s. te voegen aan de zijde van de VvE c.s.;
houdt de beslissing over de proceskosten aan tot het eindarrest in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 3 juni 2014 voor memorie van antwoord aan de zijde van de VvE c.s. en een memorie aan de zijde van Uretek;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.J.M. Smit, D.J. van der Kwaak en J.E. Molenaar en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 22 april 2014.

3.Beslissing

Het hof:
in het incident
staat Uretek toe zich in de onderhavige procedure tussen Biosoil en de VvE c.s. te voegen aan de zijde van de VvE c.s.;
houdt de beslissing over de proceskosten aan tot het eindarrest in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 3 juni 2014 voor memorie van antwoord aan de zijde van de VvE c.s. en een memorie aan de zijde van Uretek;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.J.M. Smit, D.J. van der Kwaak en J.E. Molenaar en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 22 april 2014.