ECLI:NL:GHAMS:2014:1677

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 mei 2014
Publicatiedatum
9 mei 2014
Zaaknummer
200.123.710-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurgeschil over huurachterstand en bewijsvoering van betaling

In deze zaak gaat het om een huurgeschil tussen [appellant] en [geïntimeerde] over een vermeende huurachterstand. [appellant] heeft in hoger beroep beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam, waarin de huurovereenkomst werd ontbonden en hij werd veroordeeld tot ontruiming van de woning en betaling van € 33.750,- aan huurachterstand. De huurovereenkomst was mondeling en [appellant] huurde de woning sinds 2002. De verhuurder, [geïntimeerde], heeft gesteld dat [appellant] in de periode van 2009 tot en met 2012 een huurachterstand heeft laten ontstaan. [appellant] betwist deze achterstand en stelt dat hij altijd de huur heeft betaald, maar deed dit door contante betalingen in de brievenbus van [geïntimeerde] achter te laten. Het hof oordeelt dat [appellant] onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stelling dat hij de huur altijd volledig heeft betaald. Het hof wijst erop dat het aan [appellant] is om de huurbetalingen voldoende te betwisten en te bewijzen. De stelling van [appellant] dat hij om kwitanties heeft gevraagd, wordt verworpen omdat hij niet heeft aangetoond dat hij dit daadwerkelijk heeft gedaan. Het hof concludeert dat de kantonrechter terecht heeft geoordeeld dat [appellant] in gebreke is gebleven met de huurbetalingen en bevestigt de ontbinding van de huurovereenkomst en de veroordeling tot ontruiming. De kosten van het geding in hoger beroep worden aan [appellant] opgelegd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer : 200.123.710/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : 1377671 CV EXPL 12-4392
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 6 mei 2014
inzake
[APPELLANT],
wonend te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. H. Kayed te Utrecht,
tegen
[GEÏNTIMEERDE],
wonend te [woonplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. M.W. Veldhuijsen te Bussum.
Partijen worden hierna [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.

1.Het geding in hoger beroep

[appellant] is bij dagvaarding van 17 januari 2013 in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Amsterdam, sector kanton, locatie Hilversum (hierna: de kantonrechter) van 19 december 2012, dat onder bovengenoemd zaaknummer is gewezen tussen [geïntimeerde] als eiseres en [appellant] als gedaagde. Daarbij heeft [appellant] [geïntimeerde] opgeroepen te verschijnen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.
Bij arrest van 5 maart 2013 met zaaknummer 200.120.552 heeft het hof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem, de zaak verwezen naar dit hof en bepaald dat [appellant] een exploot tot oproeping van [geïntimeerde] - om op een roldatum te verschijnen bij het hof Amsterdam - in het geding kan brengen.
Bij exploot van 7 maart 2013 heeft [appellant] [geïntimeerde] opgeroepen te verschijnen bij het hof Amsterdam.
Bij memorie van grieven heeft [appellant] zes grieven aangevoerd, bewijs aangeboden en, gezien de appeldagvaarding, geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en de vorderingen van [geïntimeerde] alsnog zal afwijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties.
[geïntimeerde] heeft bij memorie van antwoord verweer gevoerd, producties overgelegd en geconcludeerd dat het hof het hoger beroep van [appellant] ongegrond zal verklaren, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten van – naar het hof begrijpt – het hoger beroep.
Vervolgens heeft [appellant] een akte genomen en daarbij een productie overgelegd.
[geïntimeerde] heeft hierop bij antwoordakte gereageerd.
Ten slotte is arrest gevraagd.

2.Feiten

2.1
Vanaf 2002 huurt [appellant] op grond van een mondelinge huurovereenkomst de woning gelegen aan de [adres] (hierna: de woning), tegen een huurprijs van € 1.500,- per maand. Sinds juni 2004, toen zij eigenaar van de woning werd, is [geïntimeerde] de verhuurder.
2.2
[appellant] is van juni 2009 tot en met april 2010 gedetineerd geweest.
2.3
Een door [geïntimeerde] overgelegde huurspecificatie vermeldt het volgende:

Niet betaalde huur
2009 5 x 1500 7.500
2010 12 x 1500 18.000
2011 12 x 1500 18.000
2012 3 x 1500 4.500
--------
Totaal 48.000
Betaald
2010 23.02. 1000 ([-])
06.04. 1000 (
[-])
18.07. 800
02.10. 1500
2011 19.03. 600
14.06. 1200
20.07. 750
05.09. 1500
10.10. 1000
15.12. 1500
2012 13.01. 1400
08.02. 500
28.02. 1500
------
14.250 Resteert per 6 maart 2012 € 33.750”

3.Beoordeling

3.1
Bij het bestreden vonnis heeft de kantonrechter op vordering van [geïntimeerde] de tussen partijen bestaande huurovereenkomst ontbonden en [appellant] veroordeeld tot ontruiming van de woning en betaling aan [geïntimeerde] van € 33.750,- aan huurachterstand, berekend tot en met november 2012, vermeerderd met rente en buitengerechtelijke incassokosten. Daarnaast heeft de kantonrechter [appellant] veroordeeld tot betaling van de maandelijkse huurprijs voor iedere maand dat hij de woning na 30 november 2012 in gebruik houdt tot de daadwerkelijke ontruiming, een en ander met veroordeling van [appellant] in de proceskosten, uitvoerbaar bij voorraad.
3.2
In de
grieven I en IIheeft [appellant] - samengevat - aangevoerd dat de
kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat [appellant] de zojuist weergegeven huurspecificatie onvoldoende heeft betwist, althans dat [appellant] zijn stelling dat hij de huur altijd volledig heeft betaald onvoldoende met bewijsstukken heeft onderbouwd, alsmede, dat de kantonrechter [appellant] ten onrechte niet heeft toegelaten tot het leveren van bewijs van zijn stellingen op dit punt. Deze grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
3.3
[geïntimeerde] heeft gesteld, en met een gedetailleerde huurspecificatie onderbouwd,
dat [appellant] in de periode van 2009 tot en met 2012 een huurachterstand van in totaal € 33.750,- heeft laten ontstaan. Anders dan [appellant] heeft betoogd, is het aan hem, [appellant], om deze stelling voldoende gemotiveerd te betwisten respectievelijk voldoende gemotiveerd te stellen (en zo nodig te bewijzen) dat hij de thans gevorderde huurpenningen heeft voldaan. Naar het oordeel van het hof heeft [appellant] dit (ook) in hoger beroep niet gedaan. Het hof overweegt hiertoe als volgt.
3.4
Tussen partijen is niet in geschil dat [appellant] - indien en voor zover hij huur
betaalde - de huur in contanten betaalde en dat hij het geld niet persoonlijk aan [geïntimeerde] overhandigde, maar - al dan niet in een envelop - in de brievenbus van [geïntimeerde] achterliet. Dat [geïntimeerde] om deze wijze van (contante) betaling heeft verzocht, zoals [appellant] heeft gesteld, is gelet op de door [geïntimeerde] bij memorie van antwoord overgelegde brief van 29 juni 2004, waarin zij [appellant] vraagt de huur over te maken naar haar bankrekening, onvoldoende feitelijk onderbouwd. Het bewijsaanbod van [appellant] te dien aanzien wordt reeds daarom afgewezen.
3.5
Op grond van artikel 6:48 lid 1 BW is een schuldeiser in beginsel verplicht voor iedere voldoening een kwitantie af te geven. [appellant] heeft aangevoerd dat [geïntimeerde] in strijd met voornoemd artikel geen kwitanties aan hem heeft afgegeven. Echter, omdat [appellant] niet heeft gesteld – noch is gebleken – dat partijen zijn overeengekomen dat hij de huur kon betalen door deze in de brievenbus van [geïntimeerde] achter te laten, kon in redelijkheid niet van [geïntimeerde] worden verwacht dat zij [appellant] kwitanties afgaf, tenzij hij daarom heeft gevraagd. Gelet op de desbetreffende gemotiveerde betwisting van [geïntimeerde], volstaat de enkele stelling van [appellant] dat hij heeft gevraagd om een kwitantie niet. Zo heeft [appellant] niet aangegeven of hij eenmalig (bijvoorbeeld bij de eerste contante betaling) of herhaaldelijk om kwitanties heeft gevraagd, wat de reactie van [geïntimeerde] daarop was, of hij [geïntimeerde] ooit heeft aangesproken op het feit dat zij hem geen kwitanties verstrekte en, zo niet, waarom niet. Omdat [appellant] zijn stelling te dezen dus onvoldoende feitelijk heeft toegelicht, wordt zijn bewijsaanbod ook op dit punt van de hand gewezen.
3.6
[appellant] heeft voorts aangevoerd dat hij altijd de volledige huurbedragen
heeft voldaan, behalve in de periode waarin hij gedetineerd was. In deze periode zou, volgens hem, [X] - de broer van [geïntimeerde], tevens voormalig werkgever van [appellant] - de huur voor hem voldoen ter aflossing van een schuld van [X] aan [appellant]. [X] is deze afspraak echter niet nagekomen, aldus [appellant]. Indien en voor zover [X] niet bevrijdend voor [appellant] heeft betaald, althans heeft hoeven betalen, erkent [appellant] (alleen) de huurachterstand die is ontstaan tijdens zijn detentieperiode.
3.7
Voorop staat dat [appellant] uit hoofde van de huurovereenkomst ook tijdens
zijn detentie gehouden was huur te betalen. Hoe en wanneer de afspraak met [X] zou zijn gemaakt heeft [appellant] onvoldoende toegelicht, laat staan dat [geïntimeerde] hiervan wist en/of met die afspraak heeft ingestemd. [appellant] heeft ook geen verklaring van [X] overgelegd. Gelet op de gemotiveerde betwisting van [geïntimeerde], is het bestaan van bedoelde afspraak, althans de instemming daarmee van [geïntimeerde], niet komen vast te staan en kan [appellant] [geïntimeerde] die afspraak dan ook niet tegenwerpen. Omdat [appellant] (ook) op dit punt te weinig heeft gesteld, wordt zijn desbetreffende bewijsaanbod verworpen.
3.8
Het aanbod van [appellant] tot het doen horen van zijn broer [Y]
“zodat hij kan verklaren omtrent de inhoud van de envelop” is eveneens onvoldoende bepaald. Voor zover dat bewijsaanbod ziet op de bedragen die tijdens de detentie van [appellant] door zijn broer zijn betaald, geldt bovendien dat deze in de huurspecificatie van [geïntimeerde] zijn vermeld (2x € 1.000,-) en op het totaalbedrag in mindering zijn gebracht. Gesteld noch gebleken is dat de broer van [appellant] meer dan dat bedrag zou hebben betaald aan [geïntimeerde]. Dit betekent dat [appellant] in ieder geval gehouden is de nog verschuldigde huur voor genoemde detentieperiode te betalen aan [geïntimeerde].
3.9
Ten aanzien van de (overige) huurbedragen die in de huurspecificatie
zijn vermeld heeft [appellant] aangeboden als getuige te doen horen de heer [Z] (hierna: [Z]), een (andere) huurder van [geïntimeerde] die evenals [appellant] de huur in contanten betaalt. Echter, het moge zo zijn dat [Z] en [appellant] altijd gezamenlijk naar het huis van [geïntimeerde] reden om de huur te gaan betalen - door achterlating daarvan in de brievenbus - en dat [appellant] veelal in de auto de huur in een envelop deed, in het licht van de door [geïntimeerde] overgelegde huurspecificatie, waarin gedetailleerd is vermeld wanneer door [appellant], althans diens broer, huur is betaald en hoeveel, had [appellant] dienen aan te geven dat [Z] (ook) zou kunnen verklaren over de hoogte van de (huur)bedragen die door [appellant] over welke concrete maand zouden zijn betaald. Nu hij dit niet heeft gedaan, zal ook dit bewijsaanbod worden afgewezen.
3.1
[appellant] heeft voorts aangevoerd dat hij deels eigenaar van de woning is
omdat hij € 55.000,- (in contanten) aan [geïntimeerde] heeft gegeven voor de aankoop van de woning vanwege het feit dat [geïntimeerde] destijds niet over voldoende financiële middelen beschikte. In het licht van de betwisting door [geïntimeerde] van deze stelling heeft [appellant] ook deze stelling onvoldoende feitelijk toegelicht. Bovendien geldt dat, ook indien moet worden aangenomen dat [appellant] € 55.000,- (in contanten) aan de woning heeft meebetaald, zonder nadere toelichting niet valt in te zien waarom die omstandigheid [appellant] zou ontslaan uit zijn verplichtingen uit hoofde van de huurovereenkomst.
3.11
Uit het vorenstaande volgt dat grieven I en II falen.
3.12
Op grond van het vorenstaande oordeelt het hof dat sprake is van een tekortkomen van [appellant] in de betaling van de huur, alsmede dat, gelet op de hoogte van de huurachterstand, toewijzing van de gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning gerechtvaardigd is, zoals ook de kantonrechter heeft geoordeeld. Ook
grief IIIfaalt derhalve.
3.13
[geïntimeerde] heeft haar vordering uit handen gegeven aan een incassobureau en zij
heeft in eerste aanleg (drie) sommatiebrieven van dit bureau aan [appellant] overgelegd. Gelet hierop, heeft [appellant] zijn stelling dat geen (extra) werkzaamheden zijn verricht ter verkrijging van voldoening buiten rechte, die voor vergoeding in aanmerking zouden komen, onvoldoende onderbouwd.
Grief IVfaalt daarom eveneens.
3.14
Naar het oordeel van het hof heeft de kantonrechter, anders dan [appellant] in
grief VIheeft aangevoerd, terecht geoordeeld dat [geïntimeerde] bij vonnis niet kan worden verplicht met betaling in termijnen genoegen te nemen en dat [appellant] zich voor een betalingsregeling tot de gemachtigde van [geïntimeerde] dient te wenden. De omstandigheden, indien al juist, dat [appellant] al sinds 2003 de woning huurt, dat [geïntimeerde] lang heeft gewacht met het nemen van juridische stappen en dat [appellant] er groot belang bij heeft in de woning te kunnen blijven wonen, doen aan het voorgaande niet af, mede gezien hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot de hoogte van de huurachterstand.
3.15
De kantonrechter heeft [appellant], als de in het ongelijk gestelde partij,
terecht veroordeeld in de proceskosten, zodat ook
grief Vfaalt.
3.16
De conclusie is dat de grieven falen en dat het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd.
3.17
[appellant] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in
de proceskosten van het hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 683,- aan verschotten en € 1.737,- voor salaris advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.J.M. Smit, J.H. Huijzer en C.C. Meijer en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 6 mei 2014.