ECLI:NL:GHAMS:2014:1672

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 mei 2014
Publicatiedatum
8 mei 2014
Zaaknummer
23-005386-13
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake inbraak en rechtmatigheid van aanhouding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, waarbij de verdachte is vrijgesproken van bepaalde tenlasteleggingen. De verdachte, geboren in 1984 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, is op 6 oktober 2013 te Watergang aangehouden op verdenking van inbraak. De raadsvrouw van de verdachte voerde aan dat de aanhouding onrechtmatig was, omdat er geen verlenging van de gevangenhouding zou zijn geweest. Het hof oordeelt echter dat de voorlopige hechtenis wel degelijk is verlengd en dat het ontbreken van de verlengingsbeschikking geen vormfout is die de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in gevaar brengt. Het hof verwerpt het verweer van de raadsvrouw en verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep voor zover dit gericht is tegen de vrijspraak in eerste aanleg.

Het hof heeft de zaak onderzocht op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting. De verdachte is beschuldigd van diefstal uit een woning en bijbehorende garage, waarbij hij een aantal goederen heeft weggenomen. Het hof komt tot de conclusie dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig is aan de diefstal, ondanks het alternatieve scenario dat door de verdediging is geschetst. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een vermogensdelict, wat niet alleen schade toebrengt aan de benadeelde, maar ook gevoelens van onveiligheid in de samenleving oproept. Gezien de recidive van de verdachte, die eerder voor diefstal is veroordeeld, legt het hof een gevangenisstraf van drie maanden op. Het hof vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht, waarbij het de verdachte veroordeelt tot de opgelegde straf.

Uitspraak

parketnummer: 23-005386-13
datum uitspraak: 6 mei 2014
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 18 november 2013 in de strafzaak onder parketnummer 15-706262-13 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984,
adres: Thans zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.

Ontvankelijkheid van het hoger beroep

Feit 1De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep een preliminair verweer gevoerd, inhoudende dat uit de stukken niet blijkt van een verlenging gevangenhouding, terwijl blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 9 april 2014 er wel een verlenging gevangenhouding heeft plaatsgehad. Nu het ervoor moet worden gehouden dat de verdachte zonder titel gedetineerd is gehouden dient het openbaar-ministerie niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vervolging, aldus de raadsvrouw.
De advocaat-generaal heeft op grond van de geautomatiseerde detentieregistratie geconcludeerd dat de voorlopige hechtenis wel degelijk is verlengd, zodat het ontbreken van de verlengingsbeschikking in het dossier aan een omissie moet worden geweten.
Het hof oordeelt dat het ontbreken van de verlengingsbeschikking in het dossier geen vormfout is die valt onder het bereik van artikel 359a Wetboek van Strafvordering; ten overvloede oordeelt het hof dat de verdachte door de omissie geen schade heeft geleden.
Het verweer wordt verworpen.
Feit 2
De verdachte is door de politierechter in de rechtbank Noord-Holland vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 2 primair en subsidiair is ten laste gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 22 april 2014, en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 06 oktober 2013 te Watergang, gemeente Waterland, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning en/of bijbehorende garage heeft weggenomen - een hoeveelheid huishoudelijke apparaten en/of - een motormaaimachine en/of - een hoeveelheid gereedschap en/of - een hoeveelheid flessen drank en/of - drie zakken diepgevroren vlees (Numeric Hepa Flo), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van inklimming
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Bespreking van ter terechtzitting gevoerde verweren

De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde. De raadsvrouw heeft daartoe – kort en zakelijk weergegeven – aangevoerd dat de verdachte onrechtmatig is aangehouden en dat het daarna verkregen bewijs moet worden uitgesloten. Daarnaast heeft de raadsvrouw een alternatief scenario aangevoerd, inhoudende dat de verdachte de goederen niet heeft gestolen, maar heeft ontvangen van een derde, [persoon].
Het hof verwerpt de verweren en overweegt daartoe als volgt.
Aanhouding van de verdachteAnders dan de raadsvrouw stelt, was er op het moment van aanhouding sprake van een redelijk vermoeden van schuld. Een ter plaatse bekende politieman, op de fiets op weg naar zijn werk, ziet omstreeks 05.30 uur een onbekend persoon op het terrein van een te koop staande woning, die – naar plaatselijk bekend is - al langere tijd leegstaat. Deze persoon was geheel in donkere kleding gekleed, had een capuchon over zijn hoofd en droeg een plastic tas. Tevens ziet de politieman een auto met een buitenlands kenteken in de berm staan. Korte tijd later treft de inmiddels gewaarschuwde politie de verdachte aan in de betreffende auto. De verbalisanten achten dan aannemelijk dat de man dezelfde persoon is als degene die door de eerste verbalisant was waargenomen bij het te koop staande huis en op grond van de door hen waargenomen omstandigheden in combinatie met hetgeen door de eerste verbalisant was gemeld hebben zij het vermoeden dat de man zich aan een inbraak heeft schuldig gemaakt. Deze omstandigheden waren dat de man in de politieregisters bekend was als inbreker en dat zich achter in de auto een aantal, deels natte, goederen bevonden. De man is daarop op goede gronden, dus rechtmatig, als verdachte aangehouden.
Alternatief scenario
Het hof acht het door de raadsvrouw geschetste alternatieve scenario onaannemelijk. Allereerst komt de verdediging met dit scenario tijdens de zitting van de politierechter op welk moment geen verificatie van het verhaal mogelijk is. Voorts ontbreekt ook thans elke onderbouwing, terwijl het op de weg van de verdediging had gelegen om te komen met nadere gegevens – bijvoorbeeld het telefoonnummer in de telefoon van de verdachte - die aan de verklaring een begin van aannemelijkheid hadden kunnen geven.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 6 oktober 2013 te Watergang, gemeente Waterland, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in een woning en bijbehorende garage heeft weggenomen:
- een hoeveelheid huishoudelijke apparaten en
- een motormaaimachine en
- een hoeveelheid gereedschap en
- een hoeveelheid flessen drank
toebehorende aan [benadeelde].
Hetgeen onder 1 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
diefstal.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het onder 1 ten laste gelegde veroordeeld tot drie maanden gevangenisstraf
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal uit een tegen een huis gelegen garage. Een dergelijk vermogensdelict brengt schade toe aan de aangever, en is niet alleen bijzonder ergerlijk voor de direct betrokkenen maar roept daarnaast gevoelens van onveiligheid op in de samenleving. Daarnaast neemt het hof in aanmerking dat blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 9 april 2014 de verdachte eerder kort na elkaar drie keer voor diefstal onherroepelijk is veroordeeld, en dat dit hem er kennelijk niet van heeft weerhouden te recidiveren.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggaveaan verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
Personenauto [kenteken] Opel kleur rood 205178 + 205316 autosleutels.
Gelast de
teruggaveaan rechthebbende van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
Afvalbak kleur zwart Rolemmer 205299.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.A. van Eijk, mr. H.W.J. de Groot en mr. W.H. van Benthem, in tegenwoordigheid van A.S. Metgod, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 6 mei 2014.
Mr. H.A. van Eijk en mr. W.H. van Benthem zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[...]