In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, waarbij de verdachte is vrijgesproken van bepaalde tenlasteleggingen. De verdachte, geboren in 1984 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, is op 6 oktober 2013 te Watergang aangehouden op verdenking van inbraak. De raadsvrouw van de verdachte voerde aan dat de aanhouding onrechtmatig was, omdat er geen verlenging van de gevangenhouding zou zijn geweest. Het hof oordeelt echter dat de voorlopige hechtenis wel degelijk is verlengd en dat het ontbreken van de verlengingsbeschikking geen vormfout is die de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in gevaar brengt. Het hof verwerpt het verweer van de raadsvrouw en verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep voor zover dit gericht is tegen de vrijspraak in eerste aanleg.
Het hof heeft de zaak onderzocht op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting. De verdachte is beschuldigd van diefstal uit een woning en bijbehorende garage, waarbij hij een aantal goederen heeft weggenomen. Het hof komt tot de conclusie dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig is aan de diefstal, ondanks het alternatieve scenario dat door de verdediging is geschetst. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een vermogensdelict, wat niet alleen schade toebrengt aan de benadeelde, maar ook gevoelens van onveiligheid in de samenleving oproept. Gezien de recidive van de verdachte, die eerder voor diefstal is veroordeeld, legt het hof een gevangenisstraf van drie maanden op. Het hof vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht, waarbij het de verdachte veroordeelt tot de opgelegde straf.