In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 6 mei 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 23 april 2013. De verdachte, geboren in 1967, werd beschuldigd van zakkenrollerij die plaatsvond op 1 juli 2011 in Amsterdam. De tenlastelegging omvatte het stelen van een portemonnee met daarin een geldbedrag van 750 euro, een rijbewijs en verschillende bankpassen, toebehorende aan het slachtoffer. Tijdens de zitting op 22 april 2014 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de raadsvrouw gehoord. De verdediging voerde aan dat de beelden van de winkelcamera's voor meerdere interpretaties vatbaar waren en dat de ontlastende verklaring van een getuige niet in aanmerking was genomen. Het hof verwierp dit verweer en concludeerde dat de verdachte en zijn medeverdachte op een systematische wijze handelden, wat kenmerkend is voor zakkenrollerij. Het hof achtte de verdachte wettig en overtuigend schuldig aan de diefstal door twee of meer verenigde personen. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 16 dagen en een taakstraf van 120 uur. In hoger beroep besloot het hof tot een zwaardere straf, rekening houdend met de recidive van de verdachte en de ernst van het feit. Het hof legde een gevangenisstraf van 16 dagen en een taakstraf van 150 uur op, en gelastte de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf. Het arrest werd uitgesproken in een openbare zitting, waarbij de rechters H.A. van Eijk, H.W.J. de Groot en W.H. van Benthem aanwezig waren.