ECLI:NL:GHAMS:2014:1631

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 mei 2014
Publicatiedatum
8 mei 2014
Zaaknummer
200.144.406/01 OK
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar beleid en gang van zaken van [B] Holding B.V. en [B] Beleggingen B.V. met betrekking tot financiële administratie en bestuurdersaansprakelijkheid

In deze zaak heeft P.R. Dekker, als vereffenaar van de nalatenschap van [A], de Ondernemingskamer van het Gerechtshof Amsterdam verzocht om een onderzoek in te stellen naar het beleid en de gang van zaken van [B] Holding B.V. en [B] Beleggingen B.V. over de periode vanaf 1 januari 2009. Dekker heeft gegronde redenen voor twijfel aan een juist beleid van de betrokken vennootschappen aangevoerd, onder andere vanwege onduidelijkheden over de financiële administratie en de rol van de bestuurders. De Ondernemingskamer heeft de verzoeken van Dekker behandeld tijdens een openbare zitting op 1 mei 2014, waarbij de standpunten van de partijen zijn toegelicht. De Ondernemingskamer heeft vastgesteld dat er twijfels bestaan over de juistheid van de financiële administratie en dat er mogelijk privé kosten ten laste van de vennootschappen zijn gebracht. Dit heeft geleid tot de beslissing om een onafhankelijk onderzoek te bevelen naar het beleid en de gang van zaken van de vennootschappen. Tevens zijn onmiddellijke voorzieningen getroffen, waaronder de benoeming van een nieuwe bestuurder met doorslaggevende stem en de overdracht van de aandelen in het kapitaal van [B] Holding ten titel van beheer aan een door de Ondernemingskamer te benoemen persoon. De kosten van het onderzoek en de nieuwe bestuurder komen ten laste van de vennootschappen. De Ondernemingskamer heeft de kosten van de procedure aan de betrokken vennootschappen opgelegd.

Uitspraak

beschikking
___________________________________________________________________
GERECHTSHOF AMSTERDAM
ONDERNEMINGSKAMER
zaaknummer: 200.144.406/01 OK
beschikking van de Ondernemingskamer van 8 mei 2014
inzake
P.R. DEKKER, in zijn hoedanigheid van vereffenaar van de nalatenschap van [A ],
woonplaats houdend op de voet van artikel 1:14 BW te zijn kantoor te Rosmalen,
VERZOEKER,
advocaten:
mrs. P.J. van der Korsten
J. van Bekkum, kantoorhoudende te Amsterdam,
t e g e n
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[B] HOLDING B.V.,
gevestigd te Oisterwijk,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[B] BELEGGINGEN B.V.,
gevestigd te Moergestel,
VERWEERSTERS
advocaat:
mr. M.A.V. van Aardenne,kantoorhoudende te Dordrecht,
e n t e g e n
[C],
wonende te Eindhoven,
BELANGHEBBENDE,
advocaat:
mr. E.J.M. Vannisselroy,kantoorhoudende te Veldhoven.
1.
Het verloop van het geding
1.1 In het vervolg zullen partijen (ook) als volgt worden aangeduid:
  • verzoeker met Dekker;
  • verweerster 1. met [B] Holding;
  • verweerster 2. met Beleggingen;
  • verweersters tezamen met Holding c.s.;
  • belanghebbende met [C].
1.2 Dekker heeft bij op 31 maart 2014 ter griffie van de Ondernemingskamer ingekomen verzoekschrift met producties de Ondernemingskamer verzocht - zakelijk weergegeven - bij uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking
een onderzoek te bevelen naar het beleid en de gang van zaken van [B] Holding en Beleggingen over de periode vanaf 1 januari 2009;
ij wijze van onmiddellijke voorzieningen voor de duur van het geding
1. [D] (hierna [D] te noemen) te schorsen als bestuurder van [B] Holding;
2. een onafhankelijke derde te benoemen tot bestuurder van [B] Holding met een in het verzoekschrift nader omschreven taak;
3. de aandelen in het kapitaal van [B] Holding over te dragen ten titel van beheer aan een door de Ondernemingskamer te benoemen derde, althans het aan die aandelen verbonden stemrecht te schorsen;
4. althans zodanige onmiddellijke voorzieningen te treffen als de Ondernemingskamer geraden acht;
te bepalen dat Holding c.s. zijn gehouden om de kosten van verweer van de te benoemen bestuurder en beheerder ter zake van de vaststelling van aansprakelijkheid vanwege onbehoorlijke taakvervulling tijdens hun tijdelijke aanstelling te betalen;
alsmede om Holding c.s. te veroordelen in de kosten van het geding.
1.3 Holding c.s. hebben bij op 17 april 2014 ter griffie van de Ondernemingskamer ingekomen verweerschrift met producties de Ondernemingskamer verzocht het verzoek, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, af te wijzen.
1.4 [C] heeft bij op 17 april 2014 ter griffie van de Ondernemingskamer ingekomen verweerschrift, tevens houdende een voorwaardelijk zelfstandig verzoek, met producties de Ondernemingskamer verzocht - zakelijk weergegeven - bij uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking
het verzoek tot het gelasten van een onderzoek af te wijzen;
voorwaardelijk, voor het geval de Ondernemingskamer een onderzoek naar het beleid en de gang van zaken van [B] Holding en Beleggingen mocht bevelen, bij wijze van onmiddellijke voorzieningen voor de duur van het geding
i) Dekker op straffe van een dwangsom te veroordelen tot het verlenen van medewerking aan de in het verweerschrift nader omschreven aanbiedingsplicht,
ii) deskundigen aan te wijzen om voor rekening van Dekker in zijn hoedanigheid van vereffenaar de waarde van in het verweerschrift bedoelde certificaten te bepalen, althans
iii) zodanige onmiddellijke voorzieningen te treffen als de Ondernemingskamer in goede justitie geraden acht, met veroordeling van Dekker in de proceskosten.
1.5 De verzoeken zijn behandeld ter openbare terechtzitting van de Ondernemingskamer van 1 mei 2014. Bij die gelegenheid zijn de standpunten van de onderscheiden partijen toegelicht aan de hand van - aan de Ondernemingskamer en de wederpartijen overgelegde - aantekeningen, en wat [C] betreft onder overlegging van een op voorhand aan de Ondernemingskamer en de wederpartijen gezonden nadere productie, genummerd 17. Het standpunt van Dekker is toegelicht door mr. Van Bekkum voornoemd en mr. I. Wassenaar, advocaat te Amsterdam, en de standpunten van Holding c.s. onderscheidenlijk [C] zijn toegelicht door hun advocaten. Partijen hebben vragen van de Ondernemingskamer beantwoord.

2 De feiten

De Ondernemingskamer gaat uit van de volgende feiten:
2.1
Holding c.s. drijven – tezamen met (andere) dochters van [B] Holding – een onderneming die zich bezighoudt met de exploitatie van recreatiepark De Stille Wille in Oirschot (hierna het recreatiepark te noemen). Beleggingen is eigenaar van de gronden waarop het recreatiepark ligt; haar voornaamste inkomsten bestaan uit de door de bewoners van het recreatiepark betaalde erfpachtcanons.
2.2
[B] Holding is sinds 1 januari 1989 enig aandeelhouder van Beleggingen en sinds 1 januari 2004 bestuurder van Beleggingen.
2.3
[B] Holding houdt voorts alle aandelen in het kapitaal van drie andere vennootschappen, van twee waarvan zij de enige bestuurder is.
2.4
Op 19 september 1997 is Stichting Administratiekantoor [B] Holding (hierna Stak te noemen) opgericht en is ten overstaan van notaris mr. J.F.A.M. Vrijdag een akte verleden volgens welke de aandelen in [B] Holding ten titel van certificering zijn overgedragen aan Stak.
2.5
De onderneming werd voorheen geleid door [VADER] (hierna [VADER] te noemen). [VADER] was bestuurder van [B] Holding. Op 9 juni 2010 zijn de zoons van [VADER], [C] en diens broer [A ] (hierna [A ] te noemen), benoemd tot bestuurder.
2.6
[VADER] is overleden op 11 juli 2010. Zijn erfgenamen, [A ] en [C], zijn elk voor de helft gerechtigd tot de nalatenschap van [VADER] en hebben deze zuiver aanvaard. De nalatenschap van [VADER] is ten tijde van de terechtzitting onverdeeld.
2.7
Op 25 maart 2011 heeft notaris mr. Th.L.A. Weijmer een akte verleden - kort gezegd - ter rectificatie van de op 19 september 1997 door notaris Vrijdag verleden akte.
2.8
Op 21 september 2011 is [A ] teruggetreden als bestuurder van [B] Holding; op die datum is [S] Beheer B.V. (hierna [S] Beheer te noemen) tot bestuurder van [B] Holding benoemd.
2.9
Bij verzoekschrift van 12 november 2012 heeft [C] de Ondernemingskamer verzocht - kort gezegd - een onderzoek naar het beleid en de gang van zaken van [B] Holding te gelasten. Het verzoekschrift houdt onder meer in dat [C] “
niet (heeft) ontkend dat er door [B] Holding mogelijk een aantal facturen zijn betaald, die in meerdere of mindere mate betrekking hadden op privé aangelegenheden. ([C]) heeft direct zijn bereidheid toegezegd om dit desgewenst te corrigeren”. [A ] heeft van zijn kant een tegenverzoek tot het bevelen van een onderzoek naar het beleid en de gang van zaken van [B] Holding gedaan.
2.1
Tijdens de behandeling ter openbare terechtzitting van de verzoeken van [C] onderscheidenlijk [A ] op 15 november 2012 zijn (onder anderen) [C], [A ], [B] Holding en haar bestuurders een regeling overeengekomen (hierna de regeling te noemen). De regeling houdt onder meer in dat [C] en [S] Beheer per 23 november 2012 aftreden als bestuurder van [B] Holding en dat per die datum [D], broer van [VADER] en oom van [C] en [A ], tot bestuurder van [B] Holding wordt benoemd.
2.11
De regeling houdt verder in dat per 23 november 2012 [D] (als voorzitter), [E] (Ondernemingskamer: de moeder van [C] en [A ]) en een door [A ] aan te wijzen persoon tot bestuurders van Stak worden benoemd.
2.12
De regeling houdt voorts in, zo blijkt uit het proces-verbaal van de openbare terechtzitting van 15 november 2012:

4) [B] Holding zal aan drs. A.P.J.T. van Asten RA, verbonden aan RSM Wehrens, Mennen & De Vries Accountants & Belastingadviseurs, opdracht geven onderzoek te doen naar de administratie van [B] Holding en haar dochtervennootschappen over de periode vanaf 1 januari 2010 tot en met 23 november 2012, in het bijzonder naar de juistheid van alle in rekening gebrachte kosten en gedane onttrekkingen”.
2.13
Op 17 november 2012 is [A ] om het leven gekomen. De erfgenamen van [A ] zijn [F], [A ], [G] en [H] (dezen hierna tezamen de erven [A ] te noemen). Zij hebben de nalatenschap van [A ] beneficiair aanvaard.
2.14
Op 26 november 2012 zijn [S] Beheer en [C] als bestuurders van [B] Holding opgevolgd door [D], die sedertdien de enige bestuurder van [B] Holding is.
2.15
Op 26 november 2012 zijn [D], [E] en [I] (de schoonmoeder van [A ]) tot bestuurders van Stak benoemd.
2.16
Op 13 december 2012 heeft drs A.P.J.T. van Asten RA (hierna Van Asten te noemen) een “rapport van feitelijke bevindingen” uitgebracht aan [B] Holding, betreffende de in 2011 gevoerde financiële administratie. Dit rapport houdt onder meer in:

Middels deze rapportage brengen wij u verslag uit over de door ons uitgevoerde werkzaamheden met betrekking tot de juistheid van de gevoerde financiële administratie 2011 van [B] Holding B.V. en haar dochtermaatschappijen.
(…)
Binnen het bestuur van [[B] Holding] is in 2012 een discussie ontstaan ten aanzien van de juistheid van alle in rekening gebrachte kosten en gedane onttrekkingen in de financiële administratie (…). Dit dispuut heeft geleid tot een zitting bij de Ondernemingskamer op 15 november 2012 en het opstellen van een proces verbaal. (…). Navolgend het proces verbaal (…) is door [[D]] de financiële administratie over 2010 van [[B] Holding] en haar dochtermaatschappijen integraal beoordeeld. [[D]] heeft (…) kenbaar gemaakt dat de financiële administratie 2010 geen onderdeel hoeft uit te maken van het onderzoek”.
2.17
Dekker is bij beschikking van de Rechtbank Oost Brabant van 20 juni 2013 op verzoek van het Openbaar Ministerie en de Ontvanger van de Belastingdienst aangesteld als vereffenaar van de nalatenschap van [A ].
2.18
Op 22 november 2013 heeft [C] namens [B] Holding en Beleggingen een volmacht afgegeven aan Joore N.V. om hen te vertegenwoordigen jegens de Belastingdienst.
2.19
[D] heeft, blijkens een proces-verbaal van getuigenverhoor in de nalatenschap van [A ], op 16 januari 2014 tegenover de rechter-commissaris verklaard:
“(…) De schuldpositie van [VADER] jegens [B] Holding van € 1.650.000,- is door [C] overgenomen. [C] heeft die vordering gekocht. Daar is geen contract van. Die koop is alleen administratief vastgelegd, dus verwerkt in de administratie. [C] heeft dat gedaan zonder overleg met mij. (…)
en

[C] ontvangt ook een management fee. Dat is rond de € 5.800 per maand. Hoeveel tijd hij werkt, kan ik niet inschatten.”.
2.2
Tegen [C] is een strafrechtelijk onderzoek ingesteld. In dat kader is op 21 januari 2014 de administratie van Holding c.s. onder [C] in beslag genomen.

3.De gronden van de beslissing

3.1
Dekker heeft aan zijn verzoek ten grondslag gelegd dat er gegronde redenen zijn voor twijfel aan een juist beleid van Holding c.s. en dat onmiddellijke voorzieningen dienen te worden getroffen.
3.2
Dekker heeft, onweersproken en naar het oordeel van de Ondernemingkamer op juiste gronden, gesteld dat [B] Holding en Beleggingen een economische en organisatorische eenheid onder gemeenschappelijke leiding vormen, zodat daarvan verder zal worden uitgegaan.
3.3
Holding c.s. hebben verweer gevoerd en ook [C] heeft zich tegen toewijzing van het verzoek van Dekker verzet.
3.4
De stellingen van partijen komen hierna voor zover nodig nader aan de orde. De Ondernemingskamer overweegt het volgende.
3.5
In deze procedure is naar voren gekomen dat [C] en [A ] het in november 2012 eens waren dat een onderzoek naar de gang van zaken en het beleid van Holding c.s. gerechtvaardigd was, evenals het treffen van onmiddellijke voorzieningen. Zij hebben evenwel hun daartoe strekkende verzoeken ingetrokken tijdens de terechtzitting op 15 november 2012 in het kader van de regeling, die is getroffen met - onder meer - het doel (mogelijke) misstanden op te sporen en te redresseren.
3.6
De Ondernemingskamer stelt vast dat het in 2.12 weergegeven onderdeel van de regeling niet is uitgevoerd. Immers, Van Asten heeft niet, zoals is overeengekomen, onderzoek gedaan
naar de administratie van [B] Holding en haar dochtervennootschappen over de periode vanaf 1 januari 2010 tot en met 23 november 2012; het door hem uitgebrachte rapport betreft slechts het jaar 2011. Voorts blijkt uit het rapport – partijen zijn het daar over eens – dat Van Asten heeft onderzocht of tegenover de uitgaven facturen in de administratie aanwezig zijn en dat hij geen onderzoek naar de rechtmatigheid van de in de regeling bedoelde
kosten en onttrekkingenheeft gedaan.
3.7
Over de beperking van de onderzoeksperiode tot het jaar 2011 hebben partijen verschillende verklaringen gegeven. Holding c.s. hebben aangevoerd dat [D] de administratie over het jaar 2010 zelf heeft onderzocht om kosten te besparen en dat hem daarin niet van onjuistheden of verdachte transacties is gebleken. Ter terechtzitting hebben Holding c.s. bij monde van [D] aangevuld dat [D] niet weet waarom Van Asten 2010 niet in het onderzoek heeft betrokken en dat met betrekking tot 2010 wel correcties zijn uitgevoerd, maar dat daarvan geen registratie is bijgehouden. De administratie over de periode van 1 januari tot 23 november 2012 hebben [D] en Van Asten samen bekeken, waarna een lijst van noodzakelijke correcties is opgesteld. Het totaal aan correcties beliep enkele tienduizenden euro’s, aldus nog steeds Holding c.s. [C] heeft aangevoerd dat onderzoek naar 2010 achteraf gezien “minder logisch en in ieder geval onpraktisch” was en dat Van Asten er niet voor voelde. Deze verklaringen zijn naar het oordeel van de Ondernemingskamer, mede in het licht van de zinsnede in het rapport van Van Asten, dat [D] heeft laten weten
dat de financiële administratie 2010 geen onderdeel hoeft uit te maken van het onderzoek, geenszins bevredigend.
3.8
[C] heeft, onder verwijzing naar een door hem in het geding gebracht e-mailbericht van Van Asten, gewezen op een in de accountancy gemaakt onderscheid tussen de begrippen rechtmatigheid en juistheid. Voorzover hij daarmee heeft willen betogen dat kon worden volstaan met een onderzoek met de reikwijdte als door Van Asten is uitgevoerd, miskent hij dat met de op 15 november 2012 overeengekomen regeling is beoogd duidelijkheid te verkrijgen over de vraag in hoeverre privé kosten ten laste van [B] Holding en Beleggingen zijn gebracht.
3.9
De conclusie is dat de opdracht aan Van Asten niet is verstrekt, althans in ieder geval niet is uitgevoerd overeenkomstig de regeling, zoals hiervoor vermeld in 2.12 en dat de openheid van zaken, die met dit onderdeel van de regeling werd nagestreefd, niet is verkregen.
3.1
Het verweer van Holding c.s. dat Dekker geen gebruik heeft gemaakt van de hem geboden gelegenheid zelf onderzoek naar de administratie te verrichten en dat zijn onderhavige verzoek daarom ontijdig is, faalt in het licht van de omstandigheid dat de regeling voor zover die het onderzoek van de administratie door Van Asten betreft ten onrechte niet is nagekomen, terwijl bovendien het aanbod tot het doen van partijonderzoek de afspraak tot het doen uitvoeren van onderzoek door een derde niet kan vervangen of daarmee gelijk te stellen is.
3.11
De Ondernemingskamer overweegt verder dat Holding c.s. hebben erkend dat [A ] en [C] geld aan [B] Holding hebben onttrokken. [C] heeft, ook in deze procedure, niet betwist dat [B] Holding facturen heeft betaald voor goederen en diensten die aan hem in privé zijn geleverd. De correcties die volgens Holding c.s. in de administratie over de jaren 2010, 2011 en 2012 zijn doorgevoerd, wat daar ook van zij, doen daar aan niet af, nog afgezien van de omstandigheid dat de vraag open is gebleven of alle betalingen die [B] Holding ten onrechte voor [C] en/of [A ] heeft verricht zijn gecorrigeerd. Die vraag kan immers, bij gebreke aan een onderzoek naar de administratie zoals overeengekomen in het kader van de regeling, vooralsnog niet worden beantwoord.
3.12
Hetgeen in 3.5 tot en met 3.7, 3.9 en 3.11 is overwogen roept naar het oordeel van de Ondernemingskamer twijfel op aan een juist beleid en een juiste gang van zaken van Holding c.s. Deze vormt op zichzelf reeds voldoende grond op om een onderzoek te bevelen.
3.13
Gelet op het aftreden van [C] als bestuurder van [B] Holding op 26 november 2012, wekt het – gelet op de omstandigheden van het geval en zonder nadere toelichting – voorts bevreemding dat de administratie van Holding c.s. zich tot 21 januari 2014 op zijn woonadres bevond en, zoals uit de stellingen van partijen blijkt, pas na afgifte door het Openbaar Ministerie is overgebracht naar het vestigingsadres van Holding c.s. Ook de door [C] namens (onder meer) [B] Holding en Beleggingen op 22 november 2013, toen hij geen bestuurder meer was, gegeven volmacht wekt bevreemding. Bovendien ontvangt [C] een managementfee, waarover [D] heeft verklaard dat hij niet weet hoeveel tijd [C] als tegenprestatie besteed. Dit een en ander roept de vraag op of en in hoeverre [C] na 26 november 2012, gelet op de omstandigheden klaarblijkelijk in strijd met de strekking van de regeling, feitelijk bij het bestuur van Holding c.s. is betrokken. Ook dit is een reden om aan het beleid en de gang van zaken van Holding c.s. te twijfelen.
3.14
Dekker heeft onweersproken gesteld dat de vorderingen van [B] Holding op (de nalatenschap van) [VADER] sinds 31 december 2009 zijn gestegen van € 1.250.000 tot € 3.330.000 en dat [B] Holding in die periode, al dan niet in rekening courant, € 3.120.000 heeft geleend aan [C] en [A ], al dan niet gezamenlijk. [C] heeft weliswaar aangevoerd dat hij zijn rente- en aflossingsverplichtingen aan [B] Holding nakomt, maar daarmee is Dekker’s stelling, dat ter zake van de leningen en schulden geen, althans geen redelijke aflossingstermijnen zijn overeengekomen en niet voldoende zekerheden zijn bedongen, niet overtuigend weersproken, zodat aan de zakelijkheid van (de verhoging van) de leningen kan worden getwijfeld.
3.15
[C] heeft met betrekking tot zijn overname van de schuldpositie van [VADER] jegens [B] Holding van € 1.650.000 aangevoerd, dat [VADER] de lening was aangegaan om een beleggingsportefeuille te kopen, dat de vordering met het overlijden van [A ] opeisbaar was geworden, dat [D] namens [B] Holding de vordering bij de erven [A ] heeft opgeëist en dat hij “de portefeuille en de lening van € 1.650.000,- (heeft) ingelost c.q. overgenomen” in overleg met de erven [A ] en [D]. De Ondernemingskamer merkt op dat [D] tegenover de rechter-commissaris andersluidend heeft verklaard. [C] heeft voorts aangevoerd dat de “helft van de overwaarde van de beleggingsportefeuille (…) aan [B] Holding (…) is betaald en is aangewend om een deel van de rekening-courantschuld van [A ] af te lossen”. De voorwaarden waaronder dit een en ander is gebeurd zijn met deze toelichtingen van [C] ongewis gebleven. Dit roept eveneens twijfel op.
3.16
Bovendien is er discussie over de positie van aandeelhouder van [B] Holding. Holding c.s. en [C] stellen zich op het standpunt dat Stak de aandelen in [B] Holding houdt. Volgens Dekker is dat onjuist en vallen de aandelen in de onverdeelde nalatenschap van [VADER]. Partijen hebben hun standpunten uitvoerig toegelicht, onder meer met betogen over (het ontbreken van) rechtsgeldigheid van de certificering in 1997 en over (gebreken die kleven aan) de rectificatie in 2011 en de (mogelijke) nietigheid of vernietigbaarheid van de rectificatieakte. De Ondernemingskamer komt aan beoordeling van die betogen niet toe, aangezien deze is voorbehouden aan de gewone burgerlijke rechter. In de onderhavige procedure kan worden volstaan met de constatering dat tengevolge van deze discussie onzekerheid bestaat over de identiteit van de aandeelhouder(s) van [B] Holding en dientengevolge over de vraag of de algemene vergadering van aandeelhouders rechtsgeldig besluiten heeft genomen. Ook dit vormt een reden om te twijfelen aan een juist beleid en een juiste gang van zaken van [B] Holding.
3.17
Het verweer van Holding c.s. en [C] dat Dekker zijn taak van vereffenaar onjuist opvat kan onbesproken blijven. Het doet immers niet af aan de hiervoor in 3.12 tot en met 3.16 weergegeven gegronde redenen om aan een juist beleid en juiste gang van zaken van Holding c.s. te twijfelen. De Ondernemingskamer acht op grond van die redenen een onderzoek naar dat beleid en die gang van zaken noodzakelijk en zal een onderzoek bevelen zoals hierna te vermelden.
3.18
Voorts is de Ondernemingskamer van oordeel dat de toestand van [B] Holding noopt tot het treffen van de navolgende onmiddellijke voorzieningen. Een onafhankelijke persoon zal worden benoemd tot bestuurder van [B] Holding en aan deze bestuurder zal een doorslaggevende stem worden toegekend. De Ondernemingskamer ziet tevens aanleiding om de aandelen in [B] Holding over te dragen ten titel van beheer aan een door haar te benoemen beheerder.
3.19
Voor het treffen van andere onmiddellijke voorzieningen ziet de Ondernemingskamer vooralsnog geen aanleiding. De door [C] verzochte voorzieningen zoals weergegeven in 1.4 onder i) en ii) kunnen, reeds aangezien zij niet een tijdelijk karakter hebben, niet bij wijze van onmiddellijke voorzieningen worden getroffen.
3.2
[C] heeft verzocht om geen acht te slaan op de door Dekker in het geding gebrachte producties genummerd 26, 28, 29, 38 en 42. Aangezien, zoals het uit het voorgaande blijkt, de Ondernemingskamer die producties niet aan de onderhavige beslissing ten grondslag heeft gelegd, kan dat verzoek verder onbesproken blijven.
3.21
Nu het verzoek van Dekker zal worden toegewezen, zullen Holding c.s. in de kosten van de procedure worden veroordeeld.

4.De beslissing

De Ondernemingskamer:
beveelt een onderzoek naar het beleid en de gang van zaken van [B] Holding B.V., gevestigd te Oisterwijk, en [B] Beleggingen B.V., gevestigd te Moergestel, over de periode vanaf 1 januari 2009;
benoemt een nader aan te wijzen en aan partijen bekend te maken persoon teneinde het onderzoek te verrichten;
stelt het bedrag dat het onderzoek ten hoogste mag kosten vast op € 25.000, de verschuldigde omzetbelasting daarin niet begrepen;
bepaalt dat de kosten van het onderzoek ten laste komen van [B] Holding B.V. en [B] Beleggingen B.V. en dat zij voor de betaling daarvan ten genoege van de onderzoeker voor de aanvang van diens werkzaamheden zekerheid dienen te stellen;
benoemt mr. P. Ingelse tot raadsheer-commissaris zoals bedoeld in artikel 2:350 lid 4 BW;
benoemt bij wijze van onmiddellijke voorziening en vooralsnog voor de duur van het geding - voor zover nodig in afwijking van de statuten – ing. G.C.J. Verweij te Alphen aan de Rijn tot bestuurder van [B] Holding B.V. met doorslaggevende stem en bepaalt dat zonder deze bestuurder [B] Holding B.V. niet vertegenwoordigd kan worden;
bepaalt dat het salaris en de kosten van deze bestuurder ten laste komen van [B] Holding B.V. en bepaalt dat [B] Holding B.V. voor de betaling daarvan ten genoege van de bestuurder zekerheid dient te stellen vóór de aanvang van diens werkzaamheden;
bepaalt vooralsnog voor de duur van het geding dat de aandelen in het kapitaal van [B] Holding B.V. ten titel van beheer aan een nader aan te wijzen en aan partijen bekend te maken persoon met ingang van heden zijn overgedragen;
bepaalt dat het salaris en de kosten van de beheerder van aandelen ten laste komen van [B] Holding B.V. en bepaalt dat [B] Holding B.V. voor de betaling daarvan ten genoege van de beheerder zekerheid dient te stellen vóór de aanvang van diens werkzaamheden;
verwijst [B] Holding B.V. en [B] Beleggingen B.V. - hoofdelijk - in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van Dekker begroot op € 2.990.
wijst het meer of anders verzochte af;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. P. Ingelse, voorzitter, mr. A.C. Faber en mr. J.H.M. Willems, raadsheren, en dr. P.M. Verboom en drs. M.A. Scheltema, raden, in tegenwoordigheid van mr. A.J. van Wees, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de Ondernemingskamer van 8 mei 2014.