ECLI:NL:GHAMS:2014:1592

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 mei 2014
Publicatiedatum
6 mei 2014
Zaaknummer
200.097.810/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verrekening van bedragen na beëindiging van een samenleving

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de man tegen twee vonnissen van de rechtbank Amsterdam, gewezen op 28 april 2010 en 14 september 2011. De man en de vrouw hebben van augustus 2004 tot januari 2007 samengewoond en een gemeenschappelijke huishouding gevoerd. Na de beëindiging van hun samenleving heeft de man, ruim zes jaar later, bij wijze van vermeerdering van eis aanspraak gemaakt op verrekening van diverse bedragen. Het hof heeft in zijn arrest van 6 mei 2014 geoordeeld dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat de man deze aanspraak maakt, gezien de omstandigheden van de zaak en de vermenging van gelden tijdens de samenleving. Het hof heeft de vonnissen van de rechtbank bekrachtigd en de man veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. De rechtbank had eerder vastgesteld dat de man niet in zijn bewijsopdracht was geslaagd en dat partijen elkaar niets verschuldigd waren met betrekking tot de toedeling van de woningen en de daarbij behorende hypotheken en levensverzekeringen. Het hof heeft de bewijswaardering van de rechtbank overgenomen en de grieven van de man verworpen. De man had ook nieuwe grieven ingediend, maar deze werden in strijd met de goede procesorde geacht en buiten beschouwing gelaten. Het hof heeft de man tevens de verzekeringspolis van de levensverzekering die aan de hypotheek op de woning is verbonden, toegewezen.

Uitspraak

arrest
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer : 200.097.810/01
zaaknummer rechtbank : 441641/HA ZA 09-3439
arrest van de meervoudige familiekamer van 6 mei 2014 (bij vervroeging)
inzake
[…],
wonende te […],
APPELLANT,
advocaat:
mr. H. Ravenshorstte Zutphen,
tegen:
[…],
wonende te […],
GEÏNTIMEERDE,
advocaat:
mr. C. Ravesteijnte Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna de man en de vrouw genoemd.
De man is bij dagvaarding van 11 november 2011 in hoger beroep gekomen van twee vonnissen van de rechtbank Amsterdam van 28 april 2010 en 14 september 2011, gewezen tussen de man als eiser in conventie, tevens verweerder in reconventie en de vrouw als gedaagde in conventie tevens eiseres in reconventie.
Het hof heeft op 10 januari 2012 een tussenarrest gewezen. In dit tussenarrest is een raadsheercommissaris benoemd en is een comparitie van partijen bevolen.
De comparitie van partijen heeft plaatsgevonden op 20 maart 2012. Van deze comparitie is een proces-verbaal opgemaakt, dat zich bij de stukken bevindt.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, met producties;
- akte aan de zijde van de man, met producties.
De man heeft bij memorie van grieven zijn eis vermeerderd en geconcludeerd dat het hof de bestreden vonnissen zal vernietigen en alsnog de vorderingen van de vrouw zal afwijzen, althans haar deze zal ontzeggen en de vorderingen van de man alsnog zal toewijzen in die zin dat de vrouw wordt veroordeeld aan de man een bedrag van € 19.000,- te betalen nadat de woning aan [adres 1] te [a] en de op die woning rustende hypothecaire geldlening aan de vrouw is toegedeeld, en voorts de vrouw te veroordelen aan de man te betalen een bedrag van € 20.802,- wegens diverse onderling te verrekenen posten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag dat deze is aangezegd, althans de dag van de memorie van grieven, voorts te bepalen dat de polis bekend onder nr. 7400261 bij Reaal N.V. wordt toegedeeld aan de man en met veroordeling van de vrouw in de kosten van het hoger beroep.
De vrouw heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring van de man, althans tot bekrachtiging van de vonnissen waarvan beroep, met veroordeling van de man in de proceskosten van beide instanties.
De man heeft een bewijsaanbod gedaan.
Ten slotte is arrest gevraagd.

2.Feiten

De rechtbank heeft in het in deze zaak gewezen tussenvonnis van 28 april 2010 onder 2.1 tot en met 2.10 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt.

3.Beoordeling

3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad en van augustus 2004 tot januari 2007 samengewoond en een gemeenschappelijke huishouding gevoerd in de woning aan [adres 2] in [b] die zij gezamenlijk op 20 augustus 2004 in eigendom verkregen. Op deze woning rust een hypotheek van € 193.000,-. Aan de hypotheek op deze woning is een Reaal-levensverzekering met polisnuumer 7400361 verbonden. Op 30 september 2005 hebben partijen de woning aan [adres 1] in [a] in gemeenschappelijk eigendom verkregen voor een koopprijs van € 97.375,-. De op de woning gevestigde hypotheek bedraagt € 125.000,-. Met deze hypothecaire lening is een lening die de vrouw op dat moment had bij de Postbank van € 3.712,03 meegefinancierd. Aan de hypotheek op de woning in [a] is een Reaal-levensverzekering met polisnummer 00112330 gekoppeld. Na het uiteengaan is de man in de woning in [b] blijven wonen en is de vrouw in de woning in [a] gaan wonen. Vanaf dat moment heeft de man de aan de woning in [b] verbonden hypothecaire lasten en overige kosten voldaan en de vrouw de aan de woning in [a] verbonden lasten en kosten.
3.2.
Partijen zijn het erover eens dat de woning te [b] met de op de woning rustende hypotheek en de daaraan gekoppelde levensverzekering aan de man moet worden toegedeeld en de woning te [a] met de op deze woning rustende hypotheek en de daaraan gekoppelde levensverzekering aan de vrouw. De rechtbank heeft in het eindvonnis van 14 september 2011 de woningen met de daarop rustende hypotheken zonder nadere verrekening aan partijen toegedeeld, waarbij is verzuimd de polis van levensverzekering die is gekoppeld aan de hypotheek aan de woning te [b] aan de man toe te delen. Dat verzuim zal het hof, nu de vrouw geen bezwaar maakt tegen toedeling van deze polis aan de man, in hoger beroep herstellen.
3.3.
De man stelt dat de onderwaarde van de woning te [b] en de overwaarde van de woning in [a] tussen partijen verrekend dient te worden. Dit standpunt heeft hij in eerste aanleg ook ingenomen. Bij tussenvonnis van 28 april 2010 heeft de rechtbank de man toegelaten tot het bewijs dat hij bij de afspraak dat de woningen in [a] en [b], de daarbij behorende hypotheken en de Reaal-levensverzekering zonder verrekening van waarde aan de man dan wel de vrouw zouden worden toebedeeld, het voorbehoud heeft gemaakt dat partijen het over de totale afwikkeling van de samenleving eens moesten zijn. Op 24 september 2010 heeft de rechtbank twee getuigen gehoord, te weten de man en de heer [x], van beroep assurantiekantoorhouder te Almere. Genoemde [x] heeft onder meer bemiddeld bij het verkrijgen van de hypotheek op de woning te [a]. Daarna heeft de rechtbank op 14 januari 2011 in de contra-enquête twee getuigen gehoord, te weten de vrouw en de heer [y], een ex-zwager van de vrouw die na de aankoop van het huis in [a] daarin onder meer heeft geschilderd. Bij eindvonnis van 14 september 2011 heeft de rechtbank overwogen de man op grond van de getuigenverklaringen en de overige in het geding gebrachte bewijsstukken, alle in onderling verband en samenhang bezien, niet in de bewijsopdracht geslaagd te achten.
3.4.
In zijn eerste grief stelt de man dat de rechtbank hem niet had mogen belasten met het bewijs dat hij aan toedeling met gesloten beurzen van de woningen te [b] en [a] aan hem c.q. de vrouw het voorbehoud heeft gemaakt dat partijen het over de totale afwikkeling van de samenleving eens zouden moeten zijn. Deze grief faalt. Met juistheid heeft de rechtbank overwogen dat nu de man zich beriep op de rechtsgevolgen van zijn stelling dat door hem een voorbehoud was gemaakt bij de afspraak over de toedeling van de woningen, op hem de bewijslast rust van die stelling. De rechtbank heeft op juiste gronden de bewijslast bij de man gelegd.
3.5.
De grieven 2 tot en met 5 lenen zich voor gezamenlijke behandeling. De man stelt in die grieven – kort gezegd - dat de rechtbank bij de waardering van het getuigenbewijs en de overige feiten en de ter comparitie afgelegde verklaringen een onjuiste bewijswaardering heeft gemaakt. Het hof volgt de man daarin niet en neemt de bewijswaardering door de rechter in eerste aanleg over. Ook het hof oordeelt dat de man niet is geslaagd in het hem opgedragen bewijs. Dat partijen niet in persoon op het kantoor van de notaris zijn geweest, maar dat de notaris de concept akte van verdeling heeft opgesteld op verzoek van de heer Nap die gevraagd was de omzetting van de hypotheken en de tenaamstelling van de woningen te regelen, maakt de bewijswaardering niet anders. Voorts kan, anders dan de man stelt, uit het feit dat de vrouw heeft ingestemd met taxatie van de woningen in 2009 niet worden afgeleid dat het door de man gestelde voorbehoud is gemaakt. Ook de grieven 2 tot en met 5 falen.
3.6.
Met het voorgaande is tevens grief 6 besproken. Ook die grief faalt. De rechtbank heeft op juiste gronden bepaald dat partijen elkaar met betrekking tot de toedeling van de woningen te [b] en [a] en de daarbij behorende hypotheken en levensverzekeringen uit hoofde van overbedeling niets verschuldigd zijn.
3.7.
De rechtbank heeft de vrouw veroordeeld aan de man te betalen een bedrag van € 13.309,74 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 oktober 2009 tot de dag der algehele voldoening en de man tot betaling aan de vrouw van een bedrag van € 11.975,- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 februari 2011 tot de dag der algehele voldoening. Tegen die veroordeling richt zich grief 7 van de man. De man vordert bij memorie van grieven een door de vrouw aan hem te betalen bedrag van € 20.802,-. Nadat de vrouw daarop heeft gereageerd bij memorie van antwoord en bij die memorie producties in het geding heeft gebracht, heeft de man een akte genomen, door hem genoemd: “Akteverzoek houdende bespreking van memorie van antwoord alsmede de daarbij overgelegde stukken, tevens correctie van enige bedragen en overlegging van stukken”. In die akte heeft de man niet alleen gereageerd op de door de vrouw bij memorie van antwoord overgelegde producties, de man is uitvoerig ingegaan op het in de memorie van antwoord gestelde en voert hij met zijn stellingen nieuwe grieven aan, die er toe leiden dat de man van de vrouw een bedrag te vorderen heeft van € 47.650,-. Bij de akte heeft de man een groot aantal bankafschriften overgelegd uit de periode van samenleving. De vrouw heeft niet gereageerd op voornoemde akte. Het hof acht de nieuwe grieven van de man in voornoemde akte in strijd met de goede procesorde en laat deze dan ook buiten beschouwing, evenals hetgeen de man heeft aangevoerd ter bespreking van de memorie van antwoord. Het hof houdt de man aan de twee-conclusie regeling die het geding in hoger beroep beheerst.
3.8.
De vrouw heeft in de memorie van antwoord gereageerd op de vermeerdering van eis door de man bij memorie van grieven. De vrouw berekent dat niet de man, maar zij nog een bedrag tegoed heeft van de man. De vrouw heeft geen incidenteel appel ingesteld en verzoekt de vonnissen waarvan beroep te bekrachtigen. In het tussenvonnis van 28 april 2010 (r.o. 4.28 tot en met 4.32) heeft de rechtbank uitvoerig gemotiveerd overwogen dat de vrouw aan de man een bedrag dient te betalen van € 12.957,50 bestaande uit een bedrag van € 15.500,- dat de vrouw voor de man in bewaring had, minus een aantal uit dit bedrag door de vrouw ten behoeve van de man betaalde bedragen. De man stelt thans dat hij van zijn privérekening een bedrag van € 22.400,- aan de vrouw heeft overgeboekt. Hij vermeerdert het bedrag van € 15.500,- om die reden tot een bedrag van € 22.400,-. Op de als productie 1 bij memorie van grieven overlegde bankafschriften van de rekening met nummer 42.19.21.064 ten name van de man blijken stortingen aan de vrouw. De tekst bij die stortingen varieert. Enkele van die teksten zijn: “you know why”, “omdat je in de min bent begonnen c.q. gestart” en “omdat ik van je hou”. Sommige stortingen zijn zonder tekst. Het hof kan op basis van de door de man overgelegde rekeningafschriften niet vaststellen dat het bedrag van € 15.500,- dat de vrouw voor de man in bewaring had, dient te worden verhoogd tot een bedrag van € 22.400,-, zoals de man stelt, zodat deze vermeerdering van eis wordt afgewezen.
3.9.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de man aan de vrouw een bedrag dient te vergoeden van € 11.975,- terzake de aanschaf van een auto merk Lexus (r.o. 2.17 tot en met 2.20 in het vonnis van 14 september 2011). In hoger beroep in zijn vermeerdering van eis stelt de man dat partijen tijdens hun samenleving niet één maar twee auto’s merk Lexus hebben gekocht. De man zet uiteen dat de ene auto total loss is gereden, dat er geld van de verzekering is terug gekomen, dat een auto is gekocht van de hypotheek die op het huis in [a] rust, maar dat eigenlijk dit bedrag had moeten worden terugbetaald aan zijn broer. Kortom, de man komt met geheel andere stellingen dan in eerste aanleg zonder afdoende onderbouwing of verklaring. Dit brengt het hof tot navolgende overweging.
3.10.
De man heeft zijn eis vermeerderd op de rol van 2 april 2013, derhalve ruim zes jaar na beëindiging van de samenleving van partijen die nog geen tweeënhalf jaar heeft geduurd. Op grond van de in deze procedure overgelegde stukken blijkt overduidelijk dat er tijdens de samenleving een vermenging van gelden heeft plaatsgevonden, dat partijen over en weer betalingen aan elkaar deden, dat beide partijen meebetaalden aan de gemeenschappelijke huishouding en samen auto’s kochten en andere inruilden. Verder kan uit enkele stortingen door de man aan de vrouw zoals hiervoor onder 3.8 omschreven, worden afgeleid dat er door de man schenkingen aan de vrouw werden gedaan, bijvoorbeeld uit de tekst bij een overboeking: “omdat ik van je hou” of “You know why”. Partijen hebben uitdrukkelijk gekozen voor die gang van zaken en zijn tijdens hun samenleving of kort daarna niet overgegaan tot verrekening. Het hof acht het onder genoemde omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat de man thans aanspraak maakt op verrekening van bedragen als omschreven in de vermeerdering van eis, zodat het hof het door de man daarin gevorderde zal afwijzen. Dat de vrouw erkent dat zij op 17 september 2004 een bedrag van € 5.000,- van de rekening van de man heeft benut ter aflossing van haar eigen consumptief krediet bij de Postbank doet aan het voorgaande niet af, nu niet valt vast te stellen of deze onttrekking door verrekening c.q. compensatie teniet is gedaan, zoals de vrouw stelt.
3.11.
Het bewijsaanbod van de man is, gelet op het voorgaande, niet ter zake dienend, zodat het hof dit passeert. De vonnissen waarvan beroep zullen worden bekrachtigd.
3.12.
De man zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van dit hoger beroep. Er is geen aanleiding voor een kostenveroordeling van de man in de kosten van de eerste aanleg, zoals door de vrouw verzocht, aangezien partijen in eerste aanleg over en weer deels in het ongelijk zijn gesteld.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de vonnissen waarvan beroep;
deelt aan de man toe de verzekeringspolis afgesloten bij Reaal N.V. onder nummer 7400261 die is verbonden aan de hypotheek afgesloten op de woning aan [adres 2] te [b];
veroordeelt de man in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van vrouw begroot op € 683,- aan verschotten en € 894,- voor salaris en verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.J. Driessen-Poortvliet, W.J. van den Bergh en A.V.T. de Bie en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 6 mei 2014.