In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een besloten vennootschap tegen de Gemeente Hoorn, betreffende de gunning van een aanbesteding voor baggerwerkzaamheden. De appellante, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.J. de Boer, heeft in hoger beroep drie grieven ingediend tegen een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Holland. De voorzieningenrechter had de vorderingen van appellante afgewezen, waarbij hij oordeelde dat de eis dat niet meer dan 50% van het werk in onderaanneming mag worden uitgevoerd, een uitvoeringseis is. Appellante betwist deze kwalificatie en stelt dat het een geschiktheidseis betreft, die al bij de gunning moet worden gecontroleerd.
De feiten van de zaak zijn als volgt: de Gemeente Hoorn heeft een aanbesteding aangekondigd voor baggerwerkzaamheden, waarbij de laagste prijs als gunningscriterium geldt. In het bestek is opgenomen dat niet meer dan 50% van het werk in onderaanneming mag worden uitgevoerd. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen de gunning aan Baggerbedrijf West Friesland B.V. (BWF), die de laagste prijs had geboden, omdat zij meent dat BWF niet aan de 50%-eis kan voldoen. De Gemeente Hoorn heeft de gunning aan BWF echter doorgezet, ondanks de bezwaren van appellante.
Het hof oordeelt dat de Gemeente Hoorn onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de mogelijkheid dat BWF niet aan de 50%-eis kan voldoen. Het hof concludeert dat er gerede twijfel bestaat over de juistheid van de verklaring van BWF en dat de Gemeente Hoorn de inschrijving van BWF terzijde had moeten leggen. Het hof vernietigt het vonnis van de voorzieningenrechter en gebiedt de Gemeente Hoorn om de opdracht aan appellante te gunnen, en veroordelt de Gemeente Hoorn in de proceskosten.