ECLI:NL:GHAMS:2014:1575

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 mei 2014
Publicatiedatum
1 mei 2014
Zaaknummer
23-004142-13
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake opzettelijk aanwezig hebben van harddrugs

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 1 mei 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor het opzettelijk aanwezig hebben van harddrugs, waaronder amfetamine, GHB en MDMA, op 23 juni 2013 te Amsterdam. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en heeft de verdachte opnieuw beoordeeld. De verdachte had een aanzienlijke hoeveelheid drugs bij zich op een festival, wat leidde tot zijn aanhouding door de beveiliging. Het hof oordeelde dat er geen sprake was van vrijwillige terugtred, zoals de raadsman van de verdachte had betoogd. De verdachte had de drugs nog steeds in zijn bezit op het moment van aanhouding, wat de strafbaarheid van zijn handelen bevestigde. Het hof heeft de verdachte schuldig bevonden aan opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en heeft de strafoplegging heroverwogen. De politierechter had een taakstraf van 140 uren opgelegd, maar het hof heeft deze straf aangepast. Het hof heeft rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en de persoonlijke situatie van de verdachte, die niet eerder strafrechtelijk was veroordeeld. Uiteindelijk is de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 140 uren, met een voorwaardelijk deel van 70 uren, en een proeftijd van 2 jaren. Het hof heeft benadrukt dat het bezit van harddrugs een ernstig gevaar voor de volksgezondheid vormt en dat dit soort delicten krachtig bestreden moet worden.

Uitspraak

parketnummer: 23-004142-13
datum uitspraak: 1 mei 2014
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 5 september 2013 in de strafzaak onder parketnummer 13-115992-13 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 17 april 2014, en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 23 juni 2013 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 3,19 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine en/of ongeveer 31,5 milliliter, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende GHB en/of 118 pillen, bevattende MDMA, althans (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot een andere bespreking van het verweer tot ontslag van rechtsvervolging en een andere strafoplegging komt.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 23 juni 2013 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad 3,19 gram amfetamine en 31,5 milliliter GHB en 118 pillen, bevattende MDMA, telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

De raadsman van de verdachte heeft aangevoerd dat de verdachte de drugs weliswaar aanwezig heeft gehad, maar dat er sprake was van een ritueel (het hof begrijpt: het uitdelen van de drugs) en een afsluiting van een periode van drugsgebruik. Dat lijkt op vrijwillige terugtred en daarom zou ontslag van alle rechtsvervolging moeten volgen, aldus steeds de raadsman.
Het hof overweegt hierover als volgt. Uit de stukken van het dossier blijkt naar het oordeel van het hof niet dat sprake was van vrijwillige terugtred, reeds omdat geen sprake meer was van een voorbereiding van een misdrijf of een poging daartoe. Verdachte is met een flinke hoeveelheid harddrugs naar een festival gegaan en had de bewezenverklaarde hoeveelheid drugs nog steeds aanwezig toen hij door de beveiliging van het festival werd aangehouden.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het ten laste gelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 140 uren subsidiair 70 dagen hechtenis waarvan 40 uren subsidiair 20 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 140 uren subsidiair 70 dagen hechtenis waarvan 70 uren subsidiair 35 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen. De verdachte heeft op een festival voor verdere verspreiding onder gebruikers geschikte hoeveelheden van de voor volksgezondheid schadelijke stoffen amfetamine, GHB en MDMA voorhanden gehad. Harddrugs vormen een ernstig gevaar voor de volksgezondheid en het gebruik ervan is ook bezwarend voor de samenleving onder andere vanwege de daarmee gepaard gaande door verslaafden gepleegde criminaliteit. Het bezit van harddrugs dient dan ook krachtig te worden bestreden.
De raadsman heeft – kort en zakelijk weergegeven – aangevoerd dat bij de verdachte ADHD is geconstateerd en dat de verdachte actief bezig is met het stoppen met het gebruik van drugs. Een straf opleggen aan iemand die wil stoppen met het gebruiken van drugs zou een verkeerd signaal zijn. Een taakstraf zou niet handig zijn voor de verdachte, naast het feit dat een dergelijke straf al snel tot omzetting in celstraf zal leiden. De raadsman verzoekt om geen straf op te leggen.
Gelet op de aard en de ernst van het feit kan, anders dan de raadsman heeft bepleit, niet worden volstaan met een veroordeling zonder oplegging van straf. Wel zal het hof bij het opleggen van de straf rekening houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte wordt, ook gelet op zijn optreden ter zitting, in staat geacht om de op te leggen taakstraf tot een goed einde te brengen.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 2 april 2014 is de verdachte niet eerder strafrechtelijk onherroepelijk veroordeeld, hetgeen in zijn voordeel weegt.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
140 (honderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
70 (zeventig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
70 (zeventig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
35 (vijfendertig) dagenhechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.A. van Eijk, mr. W.M.C. Tilleman en mr. C.N. Dalebout, in tegenwoordigheid van D.C. de Vries, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 1 mei 2014.
Mr. W.M.C. Tilleman en mr. C.N. Dalebout zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[...]