ECLI:NL:GHAMS:2014:1571

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 mei 2014
Publicatiedatum
1 mei 2014
Zaaknummer
23-001447-13
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van waarnemingen van observerende verbalisanten in een zakkenrollerzaak

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 1 mei 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1993, was aangeklaagd voor poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, gepleegd op 7 maart 2013 te Amsterdam. De zaak kwam ter terechtzitting naar aanleiding van het onderzoek dat had plaatsgevonden op 17 april 2014. De verdachte werd beschuldigd van het samen met anderen proberen te stelen van goederen van een vrouw, hier aangeduid als [slachtoffer]. De tenlastelegging omvatte verschillende handelingen die de verdachte en zijn mededaders zouden hebben verricht in de nabijheid van het slachtoffer, met het oogmerk om deze goederen wederrechtelijk toe te eigenen.

Het hof heeft de verklaringen van de observerende verbalisanten en een getuige, [getuige], beoordeeld. De verbalisanten, die deel uitmaakten van een team dat zich richt op straatcriminaliteit, hebben waargenomen dat de verdachte en zijn medeverdachten zich verdacht gedroegen in de nabijheid van het slachtoffer. De getuige bevestigde dat hij had gezien hoe de verdachte met zijn hand in de tas van de vrouw ging. Het hof oordeelde dat de verklaringen van de verbalisanten en de getuige op essentiële punten overeenkwamen, wat de betrouwbaarheid van hun getuigenissen versterkte.

De verdediging voerde aan dat de inverzekeringstelling van de verdachte onrechtmatig was, maar het hof verwierp dit verweer. Het hof oordeelde dat er geen omstandigheden waren die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsloten. De verdachte werd uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden, gelijk aan de straf die eerder door de politierechter was opgelegd. Het hof benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de veiligheid van het winkelend publiek in Amsterdam, vooral gezien het feit dat de verdachte zich richtte op een hoogbejaarde vrouw. Het hof paste de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht toe en vernietigde het vonnis waarvan beroep, om opnieuw recht te doen.

Uitspraak

parketnummer: 23-001447-13
datum uitspraak: 1 mei 2014
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsvrouw)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 14 maart 2013 in de strafzaak onder parketnummer 13-701441-13 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1993,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 17 april 2014, en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen op of omstreeks 07 maart 2013 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen geld en/of (een) goed(eren) van zijn/hun gading, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] en/of een tot op heden onbekend gebleven persoon, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen, dicht tegen voornoemde [slachtoffer] is/zijn gaan lopen en/of (vervolgens) een hand onder een sjaal heeft/hebben verborgen en/of met die hand in de richting van de tas en/of jas van voornoemde [slachtoffer] is/zijn gegaan en/of (dicht) achter voornoemde tot op heden onbekend gebleven persoon is/zijn gaan lopen en/of met een hand naar de (rechter)achterzak van voornoemde tot op heden onbekend gebleven persoon is/zijn gegaan en/of met die hand iets uit die (rechter)achterzak van voornoemde tot op heden onbekend gebleven persoon wilde(n) pakken; (artikel 310/311 juncto 45 Wetboek van Strafrecht)
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan om proceseconomische redenen niet in stand blijven.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 7 maart 2013 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen geld en/of goederen van hun gading, toebehorende aan [slachtoffer] en een tot op heden onbekend gebleven persoon, met zijn mededaders,
  • dicht tegen voornoemde [slachtoffer] is gaan lopen en vervolgens een hand onder een sjaal heeft verborgen en met die hand in de richting van de tas en/of jas van voornoemde [slachtoffer] is gegaan en
  • dicht achter voornoemde tot op heden onbekend gebleven persoon is gaan lopen en met een hand naar de rechterachterzak van voornoemde persoon is gegaan en met die hand iets uit die rechterachterzak van voornoemde persoon wilde pakken.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Bespreking verweer onrechtmatige inverzekeringstelling

De raadsvrouw heeft aangevoerd dat onduidelijk is op welke gronden de verdachte in verzekering is gesteld en concludeert dat de inverzekeringstelling van de verdachte onrechtmatig was.
Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen in strafzaken zou op een onaanvaardbare wijze worden doorkruist indien bij de behandeling van de zaak ter terechtzitting in hoger beroep opnieuw of alsnog een beroep zou kunnen worden gedaan op (vermeende) verzuimen bij de inverzekeringstelling die aan de rechter-commissaris zijn of hadden kunnen worden voorgelegd. Het verweer wordt dan ook verworpen.

Bespreking van bewijsverweer

De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde omdat deze feiten niet wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard. Zij stelt allereerst dat in het proces-verbaal van de observerende verbalisanten diverse malen gewag wordt gemaakt van hetgeen zij
nietkonden waarnemen en de conclusies van de verbalisanten berusten dus slechts op aannames en vermoedens.
Daarnaast is de verklaring van verbalisanten strijdig met de verklaring van getuige [getuige] omdat de verbalisanten enerzijds en [getuige] anderzijds niet eensluidend verklaren over een aantal waargenomen details, aldus de raadsvrouw.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het proces-verbaal van bevindingen is opgemaakt aan de hand van de waarnemingen van zes verbalisanten, die deel uitmaken van een doelgroepenteam dat zich bezig houdt met de bestrijding van de straatcriminaliteit in de binnenstad van Amsterdam. Deze verbalisanten hebben derhalve ervaring met het waarnemen van handelingen die mogelijk te maken hebben met straatcriminaliteit. In het proces-verbaal van bevindingen is vermeld dat de leden van dit team hun werkzaamheden in burger verrichten.
Verbalisanten [verbalisant 1], [verbalisant 2], [verbalisant 3] en [verbalisant 4] hebben gerelateerd dat zij op 7 maart 2013 op de Dam in Amsterdam zagen dat de verdachte en zijn drie medeverdachten met elkaar spraken en regelmatig keken in de richting van een kleine bruine handtas van een vrouw, die achteraf bleek te zijn genaamd [slachtoffer], geboren in 1936.
De verbalisanten zagen dat de verdachte, die een zwarte sjaal droeg, deze afdeed en over zijn handen legde. Zij zagen vervolgens dat twee medeverdachten dicht naast de verdachte gingen lopen en dat de verdachten gevieren hun pas versnelden en onnodig dicht tegen mevrouw [slachtoffer] gingen lopen. Zij stonden nagenoeg tegen haar aan. Vervolgens zagen de verbalisanten dat de arm van verdachte, afgeschermd door de sjaal, in de richting van de tas van die vrouw ging, terwijl de medeverdachten deze handeling afschermden. De verbalisanten verklaren dat gelet op de zeer kleine afstand tussen de verdachte en het beoogde slachtoffer het door het uitsteken van de hand vrijwel onmogelijk was te voorkomen dat de hand in aanraking zou komen met de tas of de jas van het beoogde slachtoffer. De verbalisanten zagen dat de drie medeverdachten in de richting van de tas van die mevrouw bleven kijken. De vrouw ging vervolgens een café binnen. De verbalisanten zagen tenslotte dat de verdachte zijn zwarte sjaal weer om deed.
Hierna zagen de verbalisanten [verbalisant 3], [verbalisant 4] en [verbalisant 5] dat de verdachte en diens medeverdachten zich 180 graden omdraaiden en opnieuw in de richting van de Dam liepen. Zij liepen dicht bij elkaar en dicht achter een (onbekend gebleven) man aan. De verbalisanten zagen dat verdachte en diens medeverdachten zo dicht bij elkaar liepen dat er geen andere persoon tussen kon lopen. Zij zagen dat de verdachte met zijn rechterhand naar de rechterachterzak van de man ging, dat verdachte de vingers van zijn rechterhand tegen elkaar drukte en hiermee in de rechterachterzak stak van de man die voor hem liep. Zij zagen dat verdachte probeerde iets uit de rechterachterzak te halen, waarop de man stopte met lopen. De verdachte haalde toen snel zijn hand uit de zak van de man.
Getuige [getuige] bevond zich die dag in de Kalverstraat waar zijn aandacht werd getrokken door vier personen die in de richting van de Dam liepen. Zij liepen naar een vrouw toe en gingen zeer dichtbij haar lopen. De getuige zag dat één van de vier personen, die hij NN1 noemt en waarvan later is gebleken dat dit de verdachte was, met zijn sjaal in de hand met die hand in de tas van de vrouw ging. Toen de vrouw omkeek, haalde de verdachte zijn hand uit de tas en deed vervolgens zijn sjaal weer om. Hierop heeft de getuige [getuige] het zakkenrollersteam van de politie gebeld.
De getuige heeft verklaard dat hij vervolgens twee oude dames zag lopen, dat de verdachte een soort signaal aan de drie anderen gaf en dat zij gevieren achter de dames aanliepen. Dan beschrijft de getuige dat de verdachte zijn sjaal af deed, hiermee zijn hand bedekte en met de afgedekte hand bewoog in de richting van de vrouw, die later [slachtoffer] bleek te zijn genaamd. De getuige heeft vervolgens waargenomen dat de verdachte en de drie medeverdachten met elkaar spraken en daarna achter een man aanliepen. Zij liepen heel dichtbij de man. De getuige zag dat de verdachte met zijn hand in de jaszak van de man ging en tenslotte zijn hand uit de zak haalde.
Het hof is van oordeel dat de beschreven waarnemingen van de verbalisanten enerzijds en de getuige [getuige] anderzijds op essentiële onderdelen dermate veel overeenkomsten vertonen, dat de verschillen in detaillering daartegen niet kunnen opwegen. De modus operandi van de verdachte en zijn medeverdachten komt in beide lezingen bovendien exact overeen, mede getuige het incident voorafgaande aan de poging tot diefstal van mevrouw [slachtoffer], dat de getuige [getuige] heeft beschreven.
Derhalve ziet het hof geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de inhoud van de verklaringen. Dat de verbalisanten op bepaalde momenten hebben gerelateerd dat zij niet precies konden zien welke handelingen de verdachte verrichtte, wil uiteraard niet zeggen dat hetgeen zij
welhebben gezien een andere waardering zou toekomen. Dit argument van de verdediging slaagt dus evenmin.
Het hof verwerpt de verweren.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
het bewezen verklaarde levert op:
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met aftrek.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen. Verdachte heeft meermalen met drie andere personen gepoogd zich door middel van zakkenrollen goederen toe te eigenen die hem niet toebehoren. Door dergelijke feiten wordt onrust en onveiligheid veroorzaakt, met name bij het winkelend publiek rondom de Dam in Amsterdam. Bovendien rekent het hof het de verdachte in het bijzonder aan, dat hij er kennelijk niet voor terugdeinst te proberen een hoogbejaarde vrouw te bestelen.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 2 april 2014 is de verdachte eerder onherroepelijk veroordeeld voor diefstal door twee of meer verenigde personen, hetgeen in zijn nadeel werkt.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 45, 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.A. van Eijk, mr. W.M.C. Tilleman en mr. C.N. Dalebout, in tegenwoordigheid van D.C. de Vries, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 1 mei 2014.
Mr. W.M.C. Tilleman en mr. C.N. Dalebout zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[...]