ECLI:NL:GHAMS:2014:1562

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 april 2014
Publicatiedatum
1 mei 2014
Zaaknummer
200.125.089-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kennelijk onredelijk ontslag van werkneemster na verlening ontslagvergunning door UWV

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een werkneemster die is ontslagen door haar werkgever, Oseven B.V., na het verkrijgen van een ontslagvergunning van het UWV. De werkneemster, die sinds 1989 in dienst was, betwistte de rechtmatigheid van haar ontslag en stelde dat er sprake was van een kennelijk onredelijk ontslag. In eerste aanleg wees de kantonrechter haar vorderingen af, maar in hoger beroep richtte de werkneemster zich enkel nog op de grondslag van een voorgewende of valse reden voor het ontslag. De werkneemster voerde aan dat haar werkzaamheden niet waren weggevallen en dat deze nu door jongere, goedkopere werknemers werden uitgevoerd. Het hof gelastte een inlichtingencomparitie om meer duidelijkheid te krijgen over de omstandigheden rondom het ontslag en de rol van de betrokken partijen. De zaak is complex, met meerdere aanvragen voor ontslagvergunningen en een reorganisatie die door Oseven werd doorgevoerd. Het hof zal de argumenten van beide partijen zorgvuldig afwegen en heeft de verdere behandeling van de grieven aangehouden tot na de comparitie.

Uitspraak

arrest
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer : 200.125.089/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : 1340225 CV EXPL 12-11843
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 29 april 2014
inzake
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
advocaat: mr. M.A.B. Sassen te Den Haag,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
OSEVEN B.V.,
gevestigd in de gemeente Haarlemmermeer,
geïntimeerde,
advocaat: mr. L.P.J.M. van Woensel te Boxtel
Partijen worden hierna [appellante] en Oseven genoemd.

1.Het geding in hoger beroep

[appellante] is bij dagvaarding van 19 maart 2013 in hoger beroep gekomen van de vonnissen van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam van 22 juni 2012 en 12 december 2012, onder bovenvermeld rolnummer gewezen tussen haar als eiseres en Oseven als gedaagde.
Partijen hebben vervolgens de volgende stukken ingediend:
  • memorie van grieven, met producties;
  • memorie van antwoord, met producties;
  • akte zijdens [appellante];
  • antwoordakte zijdens Oseven.
[appellante] heeft geconcludeerd dat het hof de bestreden vonnissen zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende bij arrest uitvoerbaar bij voorraad, voor recht zal verklaren dat het haar door Oseven gegeven ontslag kennelijk onredelijk is en Oseven zal veroordelen uit dien hoofde aan [appellante] een schadevergoeding van € 75.000,- te betalen, althans een in goede justitie te bepalen billijke vergoeding, een en ander met veroordeling van Oseven in de kosten van beide instanties. Voorst heeft [appellante] op de voet van artikel 843a Rv gevorderd dat Oseven wordt veroordeeld, voor zover zij dat nog niet mocht hebben gedaan, haar jaarstukken over 2011 en 2012 over te leggen.
Oseven heeft geconcludeerd dat het hof het vonnis zal bekrachtigen, met veroordeling - uitvoerbaar bij voorraad - van [appellante] in de kosten van het hoger beroep.
Beide partijen hebben bewijs aangeboden.
Ten slotte is arrest gevraagd.

2.De feiten

De kantonrechter heeft onder 1.1 tot en met 1.12 van het vonnis van 21 december 2012 (hierna: het eindvonnis) een aantal feiten opgesomd waarvan hij is uitgegaan. Tegen een deel van de opsomming onder 1.2 richt zich (mede) grief 1. Het betreft de volgende passage:
“De partycateringactiviteiten zijn echter later, per 1 september 2011, geheel gestaakt waardoor ook de functies van projectmanager en gastheer/-vrouw/medewerker guestrelations kwamen te vervallen.”
Behoudens deze passage bestaat over de feiten waarvan de kantonrechter is uitgegaan geen geschil, zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan. Op de geciteerde passage wordt hieronder ingegaan.

3.De behandeling

3.1
Het gaat in deze zaak kort gezegd en voor zover in hoger beroep nog van belang om het volgende.
( i) [appellante] ([geboortedatum]) is op 1 augustus 1989 tot bij (de rechtsvoorganger van) Oseven in dienst getreden. Laatstelijk werkte zij als partymanager A, verbonden aan de vestiging Nieuw Vennep, voor 22,8 uren per week tegen een salaris van € 1.414,88 en persoonlijke toeslag van € 148,91 bruto per maand (exclusief vakantiegeld).
(ii) Bij brief van 19 februari 2010 heeft Oseven [appellante] bericht dat zij om financiële reden gedwongen was een reorganisatie door te voeren, als gevolg waarvan de functie van [appellante] kwam te vervallen. Oseven heeft die dag (onder meer) voor [appellante] bij het UWV een ontslagvergunning gevraagd. [appellante] is vanaf dat moment op non-actief gesteld. Het UWV heeft de verzochte ontslagvergunning niet verleend.
(iii) Oseven heeft bij brief van 8 juni 2010 opnieuw een ontslagvergunning voor (onder meer) [appellante] bij het UWV ingediend. Blijkens die brief (bijlage 1 bij productie 1 bij conclusie van antwoord; de brief waarmee de eerste aanvraag bij het UWV werd ingediend behoort niet tot de stukken) was de eerste aanvraag geweigerd omdat niet aannemelijk was geworden dat er tussen de verschillende zelfstandige vestigingen van Oseven geen structurele uitwisseling van partymanagers plaatsvond. In de brief van 8 juni 2010 staat dat bij wijze van kostenreductie de functie van partymanager en floormanager op alle vestigingen van Oseven was opgeheven en dat Oseven “thans” voor die functionarissen een ontslagvergunning aanvraagt. Het UWV heeft ook deze ontslagvergunning geweigerd, nu omdat niet uit te sluiten viel dat voor betrokkenen een passend alternatief binnen de organisatie aanwezig was.
(iv) Bij brief van 19 oktober 2010 heeft Oseven wederom een ontslagvergunning voor [appellante] aangevraagd. Die ontslagvergunning heeft het UWV bij brief van 9 december 2010 verleend. Oseven heeft vervolgens, met gebruik daarvan, het dienstverband aan [appellante] opgezegd tegen 1 februari 2011.
( v) In deze procedure vraagt [appellante] een verklaring voor recht dat het haar gegeven ontslag kennelijk onredelijk is, waarbij zij in eerste aanleg zowel betoogde dat sprake is geweest van een voorgewende of valse reden (artikel 7:681 lid 2 onder a BW) als dat de gevolgen van de opzegging voor haar te verstrekkend zijn in vergelijking met het belang van Oseven bij die opzegging (artikel 7:681 lid 2 onder b BW). Subsidiair voerde [appellante] in eerste aanleg aan dat Oseven in strijd met goed werkgeverschap had gehandeld dan wel met de redelijkheid en billijkheid. [appellante] vordert uit hoofde van kennelijk onredelijk ontslag een schadevergoeding, in eerste aanleg van € 293.986,10 in hoger beroep van € 75.000,-, althans een billijke vergoeding.
(vi) De kantonrechter heeft de vorderingen van [appellante] afgewezen.
3.2
In overweging 7 van het eindvonnis heeft de kantonrechter de grondslag “voorgewende of valse reden” besproken en afgewezen. Daartegen (naast tegen de hiervoor onder 2 geciteerde passage) richt zich grief 1. Grief 2 ziet op de afwijzing van de schadevordering. Grief 3 is een zogenaamde verzamelgrief. Het hof stelt aldus vast dat in hoger beroep nog slecht de zojuist genoemde grondslag van de gevorderde verklaring voor recht en de gevorderde schadevergoeding aan de orde is.
3.3
Alvorens op de grieven in te gaan, merkt het hof het volgende op.
Op de betrekkelijk korte memorie van grieven (naast het voorblad, minder dan negen pagina’s tekst) heeft Oseven met een processtuk van veertig pagina’s gereageerd (nrs. 1 tot en met 145). Daarvan bevatten de nrs. 4 tot en met 79 exact (behoudens een aanpassing bij de verwijzingen en een enkele toevoeging “dan wel de kantonrechter”) de tekst van de conclusie van antwoord nrs. 4 tot en met 79 en worden vervolgens ook nog eens de nrs. 40 tot en met 79 woordelijk herhaald in de nrs. 104 tot en met 143. Voorst komt de tekst van nr. 86 overeen met die van nr. 7, die van nr. 87 met die van nr. 8 en die van nrs. 89 tot en met 91 met die van nrs. 14 tot en met 16. Het hof acht dit geen ordentelijke manier van procederen.
3.4
Met betrekking tot de grieven, die zich lenen voor gezamenlijke behandeling,n overweegt het hof als volgt.
3.5
De kantonrechter heeft op twee gronden de onder 3.2 genoemde grondslag verworpen, te weten:
(i) [appellante]’s klachten (het hof vat samen: de opheffing van de functie van partymanager vormde in wezen een schijnmanoeuvre om de in anciënniteit oudere en daarom duurdere partymanagers als [appellante] te kunnen ontslaan) kunnen buiten beschouwing blijven, omdat Oseven uiteindelijk heeft moeten besluiten al haar partycatering activiteiten te beëindigen en aangenomen mag worden dat de materiële situatie die hiervoor aanleiding gaf reeds bestond ten tijde van de opzegging;
(ii) de klachten van [appellante] zijn in de UWV-procedures al uitvoerig getoetst en ondeugdelijk bevonden en [appellante] heeft in de onderhavige procedure onvoldoende gesteld om tot een ander oordeel te komen.
3.6
Volgens Oseven zijn de partycatering activiteiten per 1 september 2011 geheel gestaakt en is “
derhalve ook de functie van projectmanager komen te vervallen” (conclusie van antwoord sub 32 en - identiek - memorie van antwoord sub 32; zie voor de inhoud van de functies partymanager en projectmanager hierna onder 3.10). Dat ook de functie van gastheer/-vrouw/medewerker guestrelations (welke functie, naar het hof uit de stukken heeft opgemaakt, inhoudelijk identiek is aan die van medewerker partycatering A) heeft het hof in de stellingen van Oseven niet gelezen. In tegendeel: in de memorie van antwoord sub 97 en 98 leest het hof dat die functie, ook volgens Oseven, wel degelijk nog bestaat. In zoverre dient de aangevallen passage, geciteerd onder 2, hoe dan ook aanpassing.
3.7
Het diensverband met [appellante] is door Oseven per 1 februari 2011 beëindigd. De vraag of sprake is van een kennelijk onredelijk ontslag dient naar dat tijdstuip beoordeeld te worden. Voor zover van latere omstandigheden per dat tijdstip redelijkerwijs verwacht kon worden dat zij zich gingen voordoen, kunnen ook die omstandigheden bij de beantwoording van genoemde vraag een rol spelen. Al aangenomen dat Oseven per 1 september 2011 de partycatering activiteiten zou hebben gestaakt en dat per die datum ook de functie van projectmanager is komen te vervallen (zoals Oseven stelt, maar [appellante] betwist), dan wijst niets erop dat zulks per 1 februari 2011 al te verwachten viel. Oseven heeft dat ook niet gesteld. Dit zo zijnde, acht het hof voor de beantwoording van voornoemde vraag niet relevant of de partycatering activiteiten wel of niet per 1 september 2012 geheel zijn gestaakt, zoals Oseven betoogt.
3.8
Het vorenstaande betekent dat het hof de kantonrechter niet volgt in zijn hiervoor onder 3.5 sub (i) weergegeven afwijzingsgrond. Dit impliceert dat het hof alsnog de stellingen die [appellante] in deze procedure heeft geponeerd ter onderbouwing van haar stelling dat Oseven een voorgewende of valse (hierna samen: onwaarachtige) reden aan het haar gegeven ontslag ten grondslag heeft gelegd zal dienen te onderzoeken. De uitkomst van dit onderzoek zal tevens een antwoord geven op de al dan niet gegrondheid van grief 1 voor zover deze zich richt tegen de afwijzingsgrond als weergegeven onder 3.5 sub (ii).
3.9
Dat Oseven in de UWV-procedures de financiële noodzaak van de door haar voorgenomen reorganisaties op onwaarachtige wijze zou hebben onderbouwd heeft [appellante] niet gemotiveerd betoogd en is het hof ook niet gebleken. Zo heeft [appellante] het in die procedures aangevoerde cijfermateriaal (kort: afnemende omzetten, jarenlange verliezen en per 31 december 2009 een negatief eigen vermogen van ruim 7 miljoen) niet betwist. Voor zover [appellante] (onder 7 van de memorie van grieven) bedoeld mocht hebben te betogen dat Oseven in de UWV-procedures - ten onrechte - heeft aangevoerd dat zij haar partycatering activiteiten per 1 september 2011 zou gaan staken, kan zij in dat betoog niet worden gevolgd: dat heeft Oseven in die procedures namelijk niet aangevoerd (een dergelijke stelling lag in 2010, toen die procedures speelden, ook niet erg voor de hand).
3.1
De reorganisatie op basis waarvan Oseven uiteindelijk een ontslagvergunning voor [appellante] heeft verkregen beschreef Oseven in haar brief aan het UWV van 8 juni 2010 als volgt:
“ (…) wil Oseven dat de kerntaken van een partymanager en floormanager niet meer of op een andere manier uitgevoerd worden. Daarbij maakt Oseven onderscheid tussen eenvoudige en ingewikkelde cateringactiviteiten. Bij eenvoudige cateringactiviteiten is de inzet van een partymanager of floormanager niet noodzakelijk. Het bij die activiteiten aanwezige bedienend/uitvoerend personeel behoeft geen aansturing en kan prima zelf als aanspreekpunt voor de opdrachtgever functioneren. Bij de uitvoering van meer ingewikkelde cateringactiviteiten is wel behoefte aan aansturing van het lagere personeel en aan één aanspreekpunt voor de opdrachtgever. Oseven is echter van menig dat die beide taken voortaan beter door een hoger opgeleide projectmanager kunnen worden uitgevoerd. Een projectmanager is commercieel, financieel en operationeel eindverantwoordelijk voor een evenement. Dit houdt in dat een projectmanager betrokken is bij contractbesprekingen met de klant, de volledige supervisie over de voorbereiding én uitvoering van een evenement heeft en tevens eindverantwoordelijk is voor het financiële resultaat. Deze taken en verantwoordelijkheden laten zich goed combineren met de taken die behoorden bij de functie van partymanager/floormanager. Gelet op het zware takenpakker van de projectmanager wordt van een projectmanager een HBO werk- en denkniveau verwacht.
Gezien het bovenstaande is Oseven van mening dat het werk van de partymanagers en floormanagers, verbandhoudende met eenvoudige cateringactiviteiten, volledig is komen te vervallen. Het overgebleven werk, verbandhoudende met meer ingewikkelde cateringactiviteiten, is niet komen te vervallen, maar heeft Oseven, vanwege de noodzakelijke reorganisatie, toebedeeld aan de hoger opgeleide projectmanager.”
3.11
Volgens [appellante] is de nieuwe functie van projectmanager nagenoeg gelijk aan die van partymanager, maar heeft Oseven de functievoorwaarden verhoogd (door bij voorbeeld een HBO-diploma te eisen) om oudere werknemers zoals zij die aan die eisen niet voldoen daarvoor uit te sluiten. In een van de UWV-procedures heeft [appellante] aangevoerd dat een collega-partymanager wel op de nieuwe functie van projectmanager had gesolliciteerd, maar was afgewezen, omdat hij niet over een HBO-diploma beschikte. [appellante] heeft niet gesolliciteerd, maar beschikte evenmin over een HBO-diploma. Het hof heeft bij de stukken de functieomschrijvingen van floormanager, partymanager en medewerker partycatering A aangetroffen, maar niet die van projectmanager. Als juist is dat laatstgenoemde functionaris commercieel, financieel en operationeel eindverantwoordelijk is (mogelijk: was) voor een evenement (zie citaat onder 3.10), dan lijkt - anders dan [appellante] stelt - van een zwaardere functie sprake dan die van partymanager (die, blijkens de functiebeschrijving, eindverantwoordelijk is voor
“succesvolle partijen, waarbij de focus ligt op een hoge mate van gast- en klanttevredenheid en een efficiënte uitvoering van de party”). Oseven zal in de gelegenheid worden gesteld bij na te noemen comparitie bedoelde functieomschrijving in het geding te brengen.
3.12
[appellante] heeft voorts de stelling van Oseven betwist dat niet op elk evenement aansturing nodig is: die aansturing is wel degelijk op elk evenement nodig, aldus [appellante]. En volgens [appellante] wordt die aansturing in de nieuwe opzet gegeven door jongere en derhalve goedkopere werknemers, waarvan sommigen voorheen ook partymanagers waren. Betrokkenen verrichten nog dezelfde werkzaamheden als voorheen en vertonen zich ook nog steeds in een “partymanagerspak”, aldus [appellante]. Oseven stelt dat betrokkenen destijds gesolliciteerd hebben op de functie van medewerker guestrelations en daarin thans werkzaam zijn. In de memorie van antwoord onder 98 leest het hof in dit verband: “
Dat in de functie van medewerker guestrelations enkele voormalige taken van overbodig geworden partymanagers worden uitgevoerd is duidelijk”.De medewerkers guestrelations dragen “een pak”, zo stelt Oseven onder 35, slot, van de conclusie van antwoord.
3.13
Het hof wenst over de onder 3.11 en 3.12 behandelde kwesties nader geïnformeerd te worden. Met name zal Oseven met stukken dienen te onderbouwen of, en zo ja, wanneer de door [appellante] hiervoor bedoelde vroegere partymanagers [A], [B],[C] en [D]) hebben gesolliciteerd op de functie van medewerker guestrelations en per wanneer zij in die functie zijn benoemd. Ook zal Oseven hebben toe te lichten of en zo ja welke wijzigingen zich toen in de daadwerkelijke verantwoordelijkheden en werkzaamheden van betrokken hebben voorgedaan en welke consequenties dit voor hen heeft gehad op het beloningsvlak. In dat verband merkt het hof op dat niet een functiebeschrijving doorslaggevend is, maar de taken die feitelijk worden uitgevoerd. Tijdens de comparitie zal het hof ook graag een reactie van Oseven vernemen op hetgeen te lezen valt in de pleitnotitie van de toenmalige raadsvrouw van [appellante], p.2, laatste alinea.
3.14
In verband met het vorenstaande zal een comparitie van partijen word gelast. Oseven zal vooruitlopend daarop de hiervoor onder 3.11, slot, en 3.13 bedoelde stukken in het geding dienen te brengen, uiterlijk één week voorafgaand aan de nog vast te stellen dag waarop de comparitie zal plaatsvinden en met kopie aan de (advocaat van de) wederpartij.
3.15
De verdere behandeling van de grieven wordt aangehouden.

4.

Het hof:
gelast een comparitie van partijen en benoemd daartoe als raadsheer-commissaris mr. M.A.Goslings, ten overstaan van wie die comparitie zal plaatsvinden;
gelast partijen op de rol van 13 mei 2014 hun verhinderdagen op te geven in de maanden juni tot en met september 2014;
gelast Oseven uiterlijk zeven dagen vóór vorenbedoelde comparitie de hiervoor onder 3.14 beschreven stukken aan het hof te doen toekomen, met afschrift daarvan aan de wederpartij;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.F. Schütz, M.A. Goslings en L.A.J. Dun en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 29 april 2014.