In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 22 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1974 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, was aangeklaagd voor meerdere diefstallen, waaronder het stelen van cosmetica en sieraden. De zaak kwam voor het hof na een onrechtmatige doorzoeking van de kofferbak van het voertuig van de verdachte, waarbij bewijs werd verkregen dat het hof als onrechtmatig beschouwde. De advocaat-generaal had gevorderd dat de verdachte zou worden veroordeeld overeenkomstig het vonnis van de politierechter, maar de raadsman van de verdachte stelde dat de doorzoeking onrechtmatig was en dat dit zou moeten leiden tot bewijsuitsluiting. Het hof oordeelde dat de doorzoeking niet rechtmatig was, omdat de toestemming van de verdachte niet op de juiste wijze was verkregen. Dit leidde tot de conclusie dat er sprake was van een onherstelbaar vormverzuim, waardoor het bewijs dat uit de doorzoeking was verkregen, uitgesloten moest worden. Het hof sprak de verdachte vrij van de meest ernstige aanklachten, maar achtte hem wel schuldig aan enkele andere diefstallen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden, met aftrek van voorarrest. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte niet schuldig was bevonden aan de feiten die de schade zouden hebben veroorzaakt.