ECLI:NL:GHAMS:2014:1515

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 april 2014
Publicatiedatum
30 april 2014
Zaaknummer
200.143.510/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gedeeltelijke vernietiging van de machtiging tot uithuisplaatsing van kinderen in het kader van jeugdzorg

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van ouders tegen een beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, waarbij de kinderen onder toezicht zijn gesteld en een machtiging tot uithuisplaatsing is verleend. De ouders, aangeduid als de vader en de moeder, hebben op 14 maart 2014 hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van 13 maart 2014. De Raad voor de Kinderbescherming heeft op 10 april 2014 een verweerschrift ingediend. De zaak is behandeld op 14 april 2014, waarbij de ouders bijgestaan werden door hun advocaat, en vertegenwoordigers van de Raad en het Leger des Heils Jeugdzorg & Reclassering aanwezig waren. De ouders hebben de bestreden beschikking aangevochten, met name de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van hun kinderen.

De feiten van de zaak zijn als volgt: de ouders hebben twee kinderen, geboren in 2011 en 2013. De kinderen zijn op 18 februari 2014 onder toezicht gesteld van Stichting Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam. De Raad heeft verzocht om een machtiging tot uithuisplaatsing, die op 17 februari 2014 is verleend. De ouders betwisten de verlenging van deze machtiging, onder andere op basis van onjuiste rapportages en de stelling dat er geen sprake is van huiselijk geweld of drugsgebruik. De Raad en LJ&R hebben echter aangegeven dat er zorgen zijn over de opvoedsituatie en dat de uithuisplaatsing noodzakelijk is voor de veiligheid en ontwikkeling van de kinderen.

Het hof heeft de argumenten van de ouders en de Raad afgewogen. Het hof concludeert dat de gronden voor de uithuisplaatsing ten tijde van de bestreden beschikking aanwezig waren en dat de situatie van de kinderen zorgwekkend is. De ouders hebben een belast verleden en er zijn zorgen over de opvoeding en veiligheid van de kinderen. Het hof heeft de bestreden beschikking gedeeltelijk vernietigd, specifiek voor de periode van 17 maart 2014 tot 10 april 2014, maar de overige beslissingen bekrachtigd. De ouders zijn in hun verzoek om de machtiging tot uithuisplaatsing te beëindigen afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 29 april 2014
Zaaknummer: 200.143.510/ 01
Zaaknummer eerste aanleg: C/15/211249 / JU RK 14-184 (machtiging uithuisplaatsing) & C/15/212101 / JU RK 14-293 (definitieve ondertoezichtstelling)
Uitspraak van de meervoudige familiekamer in de zaak in hoger beroep van:

1.[…],

wonende te […], en
2. […],
wonende te […],
appellanten,
advocaat: mr. B.J. de Groot te Haarlem,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming Regio Noord-Holland, Locatie Haarlem,
gevestigd te Haarlem,
geïntimeerde.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellanten sub 1 en 2 worden hierna respectievelijk de vader en de moeder genoemd. Gezamenlijk worden zij de ouders genoemd. Geïntimeerde wordt hierna de Raad genoemd.
1.2.
De ouders zijn op 14 maart 2014 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 13 maart 2014 van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland (hierna: de kinderrechter), met kenmerk C/15/211249 / JU RK 14-184 (machtiging uithuisplaatsing) & C/15/212101 / JU RK 14-293 (definitieve ondertoezichtstelling)
1.3.
De Raad en het Leger des Heils Jeugdzorg & Reclassering (hierna: LJ&R) hebben elk op 10 april 2014 een verweerschrift ingediend.
1.4.
De ouders hebben op 25 maart 2014 en op 3 april 2014 nadere stukken ingediend.
1.5.
De zaak is op 14 april 2014 ter terechtzitting behandeld.
1.6.
Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de ouders, bijgestaan door hun advocaat;
- de heer R. Koops, vertegenwoordiger van de Raad;
- mevrouw A. Prins en mevrouw C. Vos namens LJ&R.
1.7.
De pleegouders van de na te noemen [kind a] en [kind b] zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

2.De feiten

2.1.
Uit het huwelijk van de ouders zijn geboren […] [in] 2011 (hierna: [kind a]) en […] [in] 2013 (hierna: [kind b]) (hierna gezamenlijk: de kinderen). De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over de kinderen.
2.2.
Bij beschikking van 18 februari 2014 van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland zijn de kinderen voorlopig onder toezicht gesteld van Stichting Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam (hierna: BJAA), met ingang van 17 februari 2014 voor de duur van drie maanden.
Voorts is machtiging verleend tot plaatsing van de kinderen in een accommodatie van een zorgaanbieder gedurende dag en nacht en/of in een pleeggezin en/of in een AWBZ-voorziening en/of in een ziekenhuis, zonder een daartoe strekkend besluit in de zin van artikel 6 lid 1 van de Wet op de Jeugdzorg (Wjz) met ingang van 17 februari 2014 voor een termijn van vier weken, tot 17 maart 2014.
Deze beschikking is gegeven op het verzoek van de Raad om de kinderen onder toezicht te stellen voor de duur van een jaar en daaraan voorafgaand de kinderen voorlopig onder toezicht te stellen alsmede op grond van artikel 1:261 van het Burgerlijk Wetboek (BW) een machtiging te verlenen zonder een daartoe strekkend besluit in de zin van artikel 6 Wjz om de kinderen gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in de in het verzoekschrift genoemde verblijfplaats, zulks in het belang van hun verzorging en opvoeding.
Voorafgaand aan genoemde beschikking heeft een vertegenwoordiger van de Raad het verzoek telefonisch aan de kinderrechter gedaan. Dit verzoek is op 17 februari 2014 telefonisch door de kinderrechter toegewezen.
Het verzoek van de Raad is voor het overige aangehouden en bepaald is dat het zal worden behandeld ter terechtzitting van 27 februari 2014. Nadien heeft de Raad verzocht om voortzetting van de uithuisplaatsing indien het nog in te dienen indicatiebesluit overeenkomt met het oorspronkelijke verzoek tot uithuisplaatsing, zodat de uithuisplaatsing drie maanden zal beslaan.
2.3.
Bij beschikking van 27 februari 2014 van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland is:
- de beschikking van 18 februari 2014 met betrekking tot de voorlopige ondertoezichtstelling gehandhaafd, met benoeming van BJAA, namens deze Stichting Leger des Heils Welzijns- en Gezondheidszorg te Alkmaar, waarvan LJ&R een werkeenheid is, als uitvoerende instantie;
- bepaald dat het verzoek tot definitieve ondertoezichtstelling zal worden behandeld op 13 maart 2014 te 10:10 uur;
- de beschikking van 18 februari 2014 met betrekking tot de machtiging uithuisplaatsing gehandhaafd, in die zin dat de machtiging zich uitstrekt tot plaatsing in een accommodatie van een zorgaanbieder dan wel plaatsing in een pleeggezin;
- de beslissing op het verzoek tot machtiging uithuisplaatsing voor het overige aangehouden tot de zitting van 13 maart 2014 te 10:10 uur.
2.4.
Bij de stukken bevinden zich rapporten van de Raad van 17 en 26 februari 2014 alsmede een aanvullend rapport van 11 maart 2014.
2.5.
Voorts bevinden zich bij de stukken indicatiebesluiten verblijf pleegouders 24 uurs (eerste aanspraak) en jeugdhulp thuis (tweede aanspraak) betreffende de kinderen van 10 maart 2014 van BJAA, met een geldigheidstermijn van twee jaar alsmede van 10 april 2014 met een geldigheidstermijn van een jaar, met daarbij gevoegd Analyse- en Indicatieformulieren betreffende de kinderen. Deze laatste indicatiebesluiten vervangen eerstgenoemde indicatiebesluiten.

3.Het geschil in hoger beroep

3.1.
Bij de bestreden beschikking zijn de kinderen onder toezicht gesteld van BJAA, namens deze Stichting Leger des Heils Welzijns- en Gezondheidszorg te Alkmaar, waarvan LJ&R een werkeenheid is, met ingang van 13 maart 2014 tot 17 februari 2015.
Voorts is de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen in een pleeggezin verlengd met ingang van 17 maart 2014 tot 17 mei 2014.
3.2.
De ouders verzoeken de bestreden beschikking te vernietigen, naar het hof begrijpt, voor zover daarbij de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen is verlengd en, in zoverre opnieuw rechtdoende, het verzoek van de Raad met betrekking tot de machtiging tot uithuisplaatsing alsnog af te wijzen, althans de uithuisplaatsing met onmiddellijke ingang te beëindigen.

4.Beoordeling van het hoger beroep

4.1.
Ter beoordeling ligt voor de vraag of de kinderrechter de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen in een pleeggezin terecht en op goede gronden heeft verlengd en of deze gronden thans nog aanwezig zijn.
4.2.
Op grond van het bepaalde in artikel 1:261 lid 1 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de kinderrechter, indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid, de stichting, bedoeld in artikel 1 onder f Wjz, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen.
4.3.
De ouders zijn van mening dat de kinderrechter de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen ten onrechte heeft verlengd. De verlenging is mede uitgesproken op grond van de rapporten van de Raad. Deze rapporten bevatten echter onjuiste en onvolledige gegevens. Zij betwisten dat sprake is geweest van huiselijk geweld en drankgebruik. Daarnaast hebben zij geen drugs gebruikt sinds de geboorte van de kinderen. De machtiging is voorts onder meer verlengd op grond van een rapport van het Academisch Medisch Centrum te Amsterdam (hierna: AMC) waaruit blijkt dat wellicht sprake is van seksueel misbruik dan wel mishandeling van [kind a]. De ouders trekken deze conclusie in twijfel. Indien al sprake zou zijn van misbruik dan wel mishandeling, dan heeft dit plaatsgevonden na het vertrek van de moeder en de kinderen uit de echtelijke woning. Daarnaast is de machtiging verlengd door foutief handelen van de gezinsvoogd. Zij heeft in strijd met de beschikking van 27 februari 2014 gehandeld, hetgeen vergaande consequenties heeft gehad. Indien dit handelen niet had plaatsgevonden dan zou het aanvullende rapport van de Raad van 11 maart 2014 een andere inhoud hebben gehad. De ouders zijn bereid om hulpverlening te aanvaarden en deze is al deels gestart. De vader is aangemeld bij De Waag en bij Caring Dads. Voorts is schuldhulpverlening in gang gezet. Het feit dat alleen de moeder contact heeft met LJ&R is veroorzaakt door de belabberde werkhouding van LJ&R. Hierdoor is het vertrouwen van de vader in LJ&R beschaamd. De vader is echter wel bereid om zich aan de voorwaarden van LJ&R te houden, aldus de ouders.
4.4.
Volgens de Raad is de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen terecht verlengd. Er is sprake van een zorgelijke en complexe situatie en de ouders zijn onmachtig om de opvoeding van de kinderen zelfstandig vorm te geven. De bevindingen van de kinderarts verbonden aan het AMC zijn niet gebruikt voor indiening van het verzoek betreffende de uithuisplaatsing. Dit verzoek is gebaseerd op zorgen die na onderzoek op meerdere leefgebieden naar voren zijn gekomen. Het is van belang dat in samenwerking met de ouders een veiligheidsplan voor de kinderen wordt opgesteld. Daarbij is het van belang dat met name de vader, gezien zijn thans weigerachtige houding, bereid is om zijn medewerking te verlenen, aldus de Raad.
4.5.
Ook LJ&R heeft betwist dat het verzoek betreffende de uithuisplaatsing mede is gebaseerd op het rapport van de kinderarts van het AMC. Reeds voor het onderzoek door de kinderarts was sprake van ernstige redenen tot zorg over de verzorging en veiligheid van de kinderen. LJ&R betwist dat sprake is geweest van foutief handelen door de gezinsvoogd dan wel door LJ&R en dat dit handelen tot de uithuisplaatsing heeft geleid. LJ&R heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat er nog altijd zorgen zijn omtrent de kinderen op het gebied van de hechting. Zij hebben thans behoefte aan rust. De uithuisplaatsing van de kinderen is nodig om hun fysieke en emotionele ontwikkeling veilig te stellen, aldus LJ&R.
4.6.
Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat sprake is van een lange hulpverleningsgeschiedenis. In 2012 is door de Raad reeds onderzoek gedaan naar de situatie van [kind a]. Hoewel destijds sprake was van risicofactoren is het onderzoek afgerond zonder kinderbeschermingsmaatregel.
Uit genoemde recente rapporten van de Raad blijkt dat sprake is van een complexe gezinssituatie. Er zijn zorgen op meerdere leefgebieden; de ouders hebben een belast verleden, er is sprake van alcohol- en drugsgebruik van de ouders, huiselijk geweld, psychisch geweld en een vermoeden van lichamelijk geweld, agressieregulatieproblematiek van de vader en pedagogische verslaving en schulden. De kinderen groeien op in een onveilige en instabiele opvoedsituatie. Zij zijn getuige van huiselijk geweld en mogelijk van seksuele handelingen tussen ouders. Voorts zien de kinderen er onverzorgd uit. Op 17 februari 2014 heeft de Raad een melding ontvangen van de politie dat de vader op 16 februari 2014 naar de politie had gebeld in verband met een conflict met de moeder. Moeder dreigde met zelfmoord. Naar aanleiding van deze melding is de Raad op huisbezoek geweest. De ouders weigerden de Raadsonderzoeker binnen te laten. Gezien de belaste voorgeschiedenis en het feit dat geen zicht kon worden gekregen op de situatie en de veiligheid van de kinderen, heeft de Raad vervolgens om uithuisplaatsing van de kinderen verzocht. De moeder en de kinderen hebben van 18 tot 27 februari 2014 in een Blijfhuis verbleven. Ter terechtzitting van 27 februari 2014 is afgesproken dat de vader de echtelijke woning zou verlaten waarna de moeder en de kinderen in de woning zouden terugkeren. Deze voorwaarde is in afwachting van de beschikking door de ouders en de hulpverleners verschillend uitgelegd, waarna de kinderen als gevolg van een ongelukkige samenloop van omstandigheden zijn ondergebracht in een pleeggezin. Dit neemt echter niet weg dat de mogelijkheid van een verblijf van de moeder en de kinderen in de woning thans naar het oordeel van het hof niet meer aan de orde kan zijn, gelet op de bevindingen van de kinderarts van het AMC naar aanleiding van het onderzoek van de kinderen aldaar op 5 maart 2014. Uit dit onderzoek zijn met name zorgen naar voren gekomen omtrent [kind a]. Geconcludeerd is dat mogelijk sprake is geweest van seksueel misbruik en mishandeling. Voorts blijkt uit het aanvullende rapport van de Raad van 11 maart 2014 dat de zorgen omtrent de kinderen niet zijn weggenomen. De kinderen verblijven sinds 28 februari 2014 bij een pleeggezin, waar zij vervuild zijn aangekomen. LJ&R heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat het sinds de eerste dag dat de kinderen daar verblijven goed met ze gaat. Wel is gebleken dat [kind a] bang is voor mannen. Zij wil niet bij de pleegvader op schoot zitten.
De Raad heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard op korte termijn een tweede gesprek met de ouders en LJ&R te willen plannen. De samenwerking tussen LJ&R en de vader verloopt echter moeizaam, terwijl deze noodzakelijk is voor het opstellen van een veiligheidsplan ten behoeve van de kinderen. Voorts zijn door LJ&R op 4 en 5 april 2014 schriftelijke aanwijzingen in het kader van de uithuisplaatsing aangekondigd. De ouders moeten aan de in deze aanwijzingen genoemde voorwaarden voldoen wil overwogen worden om de kinderen terug te plaatsen.
Gelet op voornoemde belaste geschiedenis, de tot op heden aanwezige zorgen omtrent de kinderen en het feit dat de hulpverlening aan de ouders pas sinds kort is gestart waardoor thans onvoldoende zicht is op de thuissituatie, is het hof van oordeel dat de gronden voor een uithuisplaatsing ten tijde van de bestreden beschikking aanwezig waren en dat ook thans nog zijn.
4.7.
De ouders hebben nog aangevoerd dat de indicatiebesluiten van 10 maart 2014 niet voldoen aan de wettelijke vereisten. De onderbouwing waarom de noodzakelijke zorg verleend kan worden ontbreekt. Voorts wordt bij de beantwoording van alle vragen verwezen naar een rapportage. Niet duidelijk is welke rapportage is bedoeld. Evenmin is duidelijk of de besluiten zijn opgesteld en ondertekend door een bevoegd persoon. Voorts zijn de herziene besluiten van 10 april 2014 niet met hen besproken, aldus de ouders.
LJ&R heeft contact opgenomen met BJAA ten aanzien van de indicatiebesluiten. BJAA heeft erkend dat in de besluiten van 10 maart 2014 een deugdelijke onderbouwing ontbreekt en dat niet duidelijk is door wie de besluiten zijn ondertekend. LJ&R beroept zich op de mogelijkheid om gebreken in hoger beroep te herstellen, onder verwijzing naar een beschikking van het Gerechtshof Arnhem van 20 september 2012.
4.8.
Het hof overweegt als volgt. Ingevolge artikel 6 lid 1 sub a en b Wjz geeft een indicatiebesluit in ieder geval een beschrijving van de problemen of dreigende problemen van de cliënt, de ernst en de mogelijke oorzaken daarvan alsmede van de in verband daarmee benodigde zorg en het met die zorg beoogde doel.
In de indicatiebesluiten van 10 maart 2014 wordt bij de beschrijving van het diagnostisch beeld, de doelen gericht op de jeugdige en de ouders alsmede op het kinderdagverblijf dan wel school of werk volstaan met de aanduiding
“Zie rapportage”. Niet duidelijk is naar welke rapportage wordt verwezen, temeer nu bij de besluiten geen rapportages zijn gevoegd. Voorts is onduidelijk of de Afdeling Zorgbemiddeling bevoegd is om de besluiten te ondertekenen. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de indicatiebesluiten van 10 maart 2014 niet voldoen aan de wettelijke vereisten. Het hof zal de bestreden beschikking derhalve vernietigen voor zover deze ziet op de machtiging tot uithuisplaatsing over de periode van 17 maart 2014 tot 10 april 2014. In hoger beroep zijn immers herziene indicatiebesluiten overgelegd van 10 april 2014, waarin voornoemde punten zijn voorzien van een toelichting en waarbij Analyse- en Indicatieformulieren zijn gevoegd. Voor zover de ouders bedoelen te stellen dat ook de indicatiebesluiten van 10 april 2014 niet aan de eisen voldoen omdat met hen geen overleg over deze besluiten is gevoerd, gaat het hof aan deze stelling voorbij. De ouders miskennen dat het hier gaat om onvrijwillige zorgverlening en aan de indicatiebesluiten (dus) geen aanvraag van een cliënt als bedoeld in artikel 7 lid 1 Wjz ten grondslag ligt.
4.9.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.Beslissing

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en voor zover deze betrekking heeft op de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing over de periode van 17 maart 2014 tot 10 april 2014, en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijst af het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing voor zover dat verzoek betrekking heeft op de periode van 17 maart 2014 tot 10 april 2014;
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor het overige, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.R. Sturhoofd, mr. A.N. van de Beek en mr. M. Perfors in tegenwoordigheid van mr. J.J. Laterveer-Runderkamp als griffier, en in het openbaar door de oudste raadsheer uitgesproken op 29 april 2014.