Op grond van de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep, alsmede gelet op hetgeen tijdens het kinderverhoor naar voren is gekomen, acht het hof voldoende aannemelijk geworden dat het op dit moment relatief goed gaat met [de minderjarige] en dat zij graag bij de tante mz verblijft, zich daar vertrouwd en thuis voelt en de door de tante mz gehanteerde regels respecteert. [de minderjarige] is sedert haar verblijf bij de tante mz niet meer van huis weggelopen. Ter zitting in hoger beroep heeft de gezinsvoogd verklaard dat zij een duidelijke verandering ziet in de houding van [de minderjarige] en dat [de minderjarige] zich bezighoudt met haar toekomst en niet meer spijbelt van school. [de minderjarige] heeft tijdens het kinderverhoor verklaard dat het goed gaat op haar huidige school, maar dat het spannend zal worden of zij dit schooljaar zal slagen voor haar examen. Voorts heeft [de minderjarige] te kennen gegeven dat zij ook nadat zij achttien jaar is, bij de tante mz wil blijven wonen
.
Het hof zijn geen contra‑indicaties gebleken voor verblijf in het gezin van de tante mz. Hierbij neemt het hof mede in aanmerking dat tweemaal, waaronder recentelijk in december 2013, een veiligheidslijst is afgenomen ten behoeve van de plaatsing bij de tante mz en dat de situatie als voldoende veilig is ingeschat. Voorts heeft de gezinsvoogd ter zitting verklaard dat thans een standaard veiligheidslijst is afgenomen ten behoeve van deze netwerkplaatsing. Voor zover de vader stelt dat de veiligheid van [de minderjarige] bij de tante mz onvoldoende is onderzocht, heeft hij die stelling onvoldoende onderbouwd.
Gelet op het voorgaande en mede in aanmerking genomen de leeftijd van [de minderjarige], acht het hof plaatsing van [de minderjarige] in een crisispleeggezin, zoals door de vader (primair) is verzocht, niet in haar belang. [de minderjarige] heeft sinds zij van huis is weggelopen op meerdere plaatsen verbleven. Het hof acht het in het belang van [de minderjarige] dat de continuïteit in haar huidige opvoedingssituatie, waarin zij zich veilig en thuis voelt, wordt gewaarborgd.
Het hof acht het tevens in het belang van [de minderjarige] haar te motiveren voor zichzelf hulpverlening te zoeken teneinde onder meer gebeurtenissen uit het verleden te kunnen verwerken. Het hof is echter, met name gelet op de leeftijd van [de minderjarige], met BJZNH en de Raad van oordeel dat deze hulpverlening, al dan niet in de vorm van een persoonlijkheidsonderzoek zoals door de vader gewenst, naar verwachting niet tot het gewenste resultaat zal leiden zolang [de minderjarige] zelf daar niet achter staat. De omstandigheid dat die hulpverlening voor [de minderjarige] op dit moment nog niet is gestart, leidt derhalve niet tot een ander oordeel.
Het hof volgt de vader niet in zijn (subsidiaire) stelling dat niet is voldaan aan de gronden voor uithuisplaatsing. Blijkens het raadsrapport werd [de minderjarige] destijds in haar ontwikkeling bedreigd, omdat zij vanuit de geloofsovertuiging van de vader ernstig werd beperkt in haar vrijheden, werd gecontroleerd en niet in staat werd gesteld om zich leeftijdsadequaat te ontwikkelen. Zij werd geïsoleerd van leeftijdgenoten, ondernam geen leeftijdsadequate activiteiten en zorgde voor de kinderen van haar vader en stiefmoeder. Uit de evaluatie ondertoezichtstelling van 16 januari 2014 blijkt voorts dat nog niet alle ontwikkelingsdoelen, waaronder het bewerkstelligen van contact tussen de vader en [de minderjarige], zijn behaald.
Het hof is dan ook van oordeel dat de gronden voor uithuisplaatsing van [de minderjarige] ten tijde van de bestreden beschikking aanwezig waren en ook thans nog aanwezig zijn. De ondertoezichtstelling van [de minderjarige] is in deze procedure niet aan de orde.