Vaststaat dat de maatregelen van ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing inmiddels langer hebben geduurd dan de termijnen genoemd in artikel 1:268 BW, nu de kinderen thans ruim drie-en-een-half jaar uit huis zijn geplaatst.
Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de kinderen een belaste voorgeschiedenis hebben. Blijkens het raadsrapport van 23 augustus 2012 bestonden reeds in 2005 zorgen over de kinderen, hetgeen ertoe heeft geleid dat de kinderen eind 2005 voor de duur van een jaar onder toezicht zijn gesteld. In 2008 heeft de Raad naar aanleiding van een zorgmelding van het Advies Meldpunt Kindermishandeling wederom een beschermingsonderzoek verricht waaruit naar voren kwam dat de kinderen in hun ontwikkeling werden bedreigd. [kind a] vertoonde een achterstand op cognitief gebied, had geen hecht contact met andere kinderen en liet in ongestructureerde situaties externaliserend gedrag zien. De ontwikkeling van [kind b] op sociaal gebied was zeer zorgelijk, hij veroorzaakte vaak ruzies en vertoonde negatief gedrag zoals slaan, schoppen en schelden. Destijds zag de Raad echter mogelijkheden voor hulpverlening in een vrijwillig kader
Ten tijde van hun uithuisplaatsing vertoonden de kinderen ernstige gedragsproblemen, waaronder agressief gedrag en wegloopgedrag, en bestonden grote zorgen over hun ontwikkeling. Blijkens de adviesbrieven van Stichting De Praktijk (hierna: De Praktijk) van 16 juli 2009 is geconstateerd dat de kinderen in een onveilige pedagogische omgeving zijn opgegroeid en dat sprake is van (pedagogische) verwaarlozing. Volgens De Praktijk verliep de persoonlijkheidsontwikkeling van de kinderen op dat moment zeer risicovol en was het van essentieel belang dat hun een pedagogisch en affectief veilig opvoedingsklimaat zou worden geboden. Ten aanzien van [kind a] heeft De Praktijk geconstateerd dat hij impulsief en egocentrisch is in zijn handelen, dat hij een gebrekkige zelfcontrole heeft, waardoor hij sterk afhankelijk is van extern geboden structuur, dat hij moeilijk frustratie kan verdragen en dat zijn sociaal‑emotionele ontwikkeling jonger is dan op grond van zijn leeftijd verwacht zou kunnen worden. Ook [kind b] vertoonde volgens De Praktijk een achterstand in zijn sociaal‑emotionele ontwikkeling. Voorts is geconstateerd dat [kind b] voortdurend de grenzen opzoekt, dat hij erg veel moeite heeft om zijn eigen gedrag bij te sturen en graag zijn eigen gang gaat, dat hij zich niet aan de regels van de groep houdt en snel de gang van zaken verstoort. Blijkens het verslag van Stichting Parlan Jeugd & Opvoedhulp (hierna: Parlan) van 29 oktober 2009 zijn ten aanzien van [kind a] ouder/kind-relatieproblemen en gedragsstoornissen geconstateerd. [kind a] vertoonde onder meer problemen met fantasie en werkelijkheid alsmede emotioneel jong gedrag en hij voelde zich bedreigd door andere kinderen, waarbij hij reageerde met weglopen of slaan.
Gebleken is dat intensief hulpverlening is ingezet in de thuissituatie, onder meer vanuit De Praktijk, het Boddaertcentrum en De Omring. Deze hulpverlening heeft echter onvoldoende resultaat gehad. Door verschillende hulpverleners zijn grote zorgen geuit over de thuissituatie en over de opvoedingsvaardigheden van de moeder. Geconstateerd is dat de moeder adviezen niet opvolgt of dat deze niet beklijven, dat zij – mogelijk door haar eigen persoonlijke problematiek – onvoldoende inzicht heeft in de pedagogische behoeften van de kinderen en dat zij problemen bagatelliseert of ontkent en de schuld buiten zichzelf legt.
Het hof acht voldoende aannemelijk dat de moeder in de thuissituatie onvoldoende in staat is gebleken de kinderen voldoende basisveiligheid, duidelijkheid, structuur en voorspelbaarheid te bieden. Uit de rapporten van Lucertis blijkt onder meer dat beide kinderen nog steeds achterlopen in hun sociaal‑emotionele ontwikkeling en dat bij beiden sprake is van ouder/kind-relatieproblemen. Daarnaast heeft Lucertis bij [kind a] gedragsproblemen alsmede problemen gebonden aan de sociale omgang geconstateerd, hetgeen zich onder meer uit in woedeaanvallen, lastig en opstandig gedrag, wegloopgedrag, provocerend gedrag naar groepsgenoten en het zich laten provoceren. Volgens Lucertis is bij [kind b] sprake van problemen gebonden aan de sociale omgeving. Hij heeft snel last van prikkels in zijn omgeving en vindt het lastig als anderen zich met hem bemoeien. Hij is voorts erg sturend en wil dat alles op zijn manier gaat. De stelling van de moeder dat het door Lucertis verrichte onderzoek te beperkt en niet onafhankelijk zou zijn, acht het hof onvoldoende onderbouwd, zodat het hof daaraan voorbij zal gaan. Evenmin heeft de moeder aannemelijk gemaakt dat de kinderen voormelde problematiek vertonen, omdat zij opgroeien tussen kinderen met een licht verstandelijke beperking en gedrag overnemen van de overige kinderen in de groep. Uit het voorgaande volgt immers dat deze problematiek van de kinderen reeds vóór hun uithuisplaatsing door verscheidene deskundigen is geconstateerd.
Uit de stukken in het dossier, waaronder voormelde adviesbrieven van De Praktijk, blijkt dat de kinderen gebaat zijn bij een structurerend opvoedingsklimaat waarin duidelijke regels en grenzen worden geboden en waarin positief gedrag consequent bekrachtigd wordt
.De moeder heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij thans wel in staat is aan te sluiten op de specifieke opvoedingsbehoefte van de kinderen. Hierbij neemt het hof in aanmerking dat de moeder nog steeds onrust teweegbrengt bij de kinderen doordat zij de kinderen belast met volwassenenproblematiek en hen betrekt bij, althans onvoldoende weghoudt van haar strijd tegen WSJ en Lijn5. Ter zitting in hoger beroep heeft [s] verklaard dat de moeder gedurende een half jaar niet wilde meewerken aan een begeleide bezoekregeling met de kinderen, hetgeen door de moeder niet is betwist. Het hof is van oordeel dat de moeder aldus onvoldoende de belangen van de kinderen voor ogen houdt.
Gelet op het vorenstaande acht het hof voldoende aannemelijk geworden dat de moeder niet over die pedagogische vaardigheden beschikt die de kinderen, mede gezien hun specifieke problematiek, nodig hebben om hun veilige ontwikkeling te kunnen waarborgen. De moeder is daarin onvoldoende leerbaar gebleken. Het hof is derhalve met de Raad van oordeel dat de moeder onmachtig dan wel ongeschikt is om als ouder haar plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen.