Uitspraak
1.[APPELLANT SUB 1],
[APPELLANTE SUB 2],
1.Het geding in hoger beroep
:
2.Feiten
grief 5stellen [appellanten] aan de orde dat de rechtbank de feiten niet volledig heeft weergegeven. Het hof zal hiermee zo nodig in het navolgende rekening houden. Voor het overige zijn de feiten in hoger beroep niet in geschil en dienen daarom ook het hof als uitgangspunt.
3.Beoordeling
De ledenraad is van oordeel dat de tussen u en “Samenwerking” gesloten vaststellingsovereenkomst alleen inhoudt dat de huurovereenkomst met wederzijds goedvinden wordt beëindigd, de woning wordt ontruimd en dat “Samenwerking” in verband hiermee een verhuiskostenvergoeding van 5327 euro zal toekennen. De vaststellingsovereenkomst was een oplossing voor het huurrechtelijke geschil tussen u en “Samenwerking”. In deze overeenkomst zijn naar het inzien van de Ledenraad geen verwachtingen gewekt omtrent het (behoud van het) lidmaatschap.(…)
Het bestuur beroept zich op artikel 17 van de statuten voor het uitspreken van het royement. Dit artikel van de Statuten van “Samenwerking” houdt in dat een lid uit het lidmaatschap kan worden ontzet wegens overtreding van (…) reglementen der vereniging (…).
De ledenraad acht het aannemelijk dat er sprake is geweest van overlast. Deze overlast is door verschillende personen aan de directeur van “Samenwerking” gemeld. De enkele ontkenning door u acht de Ledenraad niet overtuigend. Het veroorzaken van overlast is in strijd met het huishoudelijk reglement (en ook met de wet).
De ledenraad is daarom van oordeel dat het Bestuur grond heeft om zich op artikel 17 te beroepen.
De Ledenraad deelt de zienswijze van het Bestuur dat u vanwege de door u veroorzaakte overlast niet meer in de gelegenheid gesteld mag worden om een woning van “Samenwerking” te betrekken. De Statuten van “samenwerking” bieden geen mogelijkheid een lid het recht te ontzeggen naar een woning te dingen. De Ledenraad acht het daarom begrijpelijk en niet onredelijk dat het Bestuur heeft besloten u met een beroep op artikel 17 van de Statuten als lid te royeren. De Ledenraad van “Samenwerking” verklaart daarom uw beroep ongegrond.”
grief 7behandelen waarin [appellanten] aanvoeren dat de totstandkoming van dit besluit in strijd is met wettelijke of statutaire bepalingen:
grieven 1 tot en met 3 en 8 tot en met 11zien op de overlast als rechtsgrond voor het royement. Hiermee stellen [appellanten] zowel de door hen van anderen ondervonden (en in hun visie door de rechtbank niet meegewogen) overlast aan de orde als de klachten van buren over door [appellanten] veroorzaakte overlast. Deze grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
grieven 4 en 13hebben betrekking op rol die de vaststellingsovereenkomst speelt in relatie tot het royementsbesluit. Volgens [appellanten] was het geschil tussen partijen door de vaststellingsovereenkomst beslecht. Gelet op artikel 4 van die overeenkomst, waarin een directe verwijzing naar het lidmaatschap is opgenomen, verkeerden [appellanten] in de veronderstelling dat het lidmaatschap geen onderwerp van discussie zou worden, terwijl ook in de onderhandelingen voorafgaand aan deze overeenkomst met geen woord over de beëindiging van het lidmaatschap is gerept. Door [appellanten] kort na het sluiten van de vaststellingsovereenkomst als lid te royeren, heeft Samenwerking hen voor de overlastkwestie tweemaal gestraft, hetgeen in strijd is met de zorgplicht en de redelijkheid en billijkheid, aldus [appellanten]
grief 12betogen dat Samenwerking aan het bestreden besluit ten onrechte mede ten grondslag heeft gelegd dat zij kosten heeft moeten maken, waaronder de verhuiskosten van [appellanten], wordt opgemerkt dat uit de tekst van het royementsbesluit blijkt dat de door [appellanten] veroorzaakte overlast het – dragende – argument voor royement is (zie 3.1.11). Nu dat argument voor royement volstaat, behoeft de vraag of de door Samenwerking gemaakte kosten eveneens een geldig argument voor royement kunnen zijn, geen beantwoording meer. Dit onderdeel van de grief is dus tevergeefs voorgedragen.
grief 6voeren [appellanten] aan dat Samenwerking jegens hen heeft gehandeld in strijd met haar zorgplicht. Aangezien het hof in het vorenstaande zowel de formele als materiële bezwaren van [appellanten] heeft besproken en verworpen, treft ook deze grief geen doel. Dit geldt eveneens voor de
grieven 14 en 15die geen zelfstandige betekenis hebben. Ook deze grieven zijn ongegrond.