3.2Deze zaak betreft – voorzover thans in hoger beroep nog van belang en zakelijk samengevat – het volgende:
a. [appellante] exploiteert een garage op haar perceel, plaatselijk bekend [adres 1].
b. [appellante] heeft het perceel met de zich daarop bevindende opslagtanks en leidingen verhuurd aan Sakko ten behoeve van de exploitatie door Sakko van een onbemand brandstofverkooppunt. In de desbetreffende huurovereenkomst is bepaald dat leidingen en opslagtanks eigendom zijn en blijven van [appellante].
c. Begin 2003 heeft Sakko de wens geuit de aanwezige brandstoftanks te verwijderen en te vervangen door een nieuwe. In dat kader is een nieuwe huurovereenkomst gesloten voor de duur van 10 jaar, ingaande 1 mei 2003, waarin is bepaald dat de nieuwe ondergrondse opslagtank eigendom is en blijft van Sakko.
d. Sakko heeft ten behoeve van de werkzaamheden ter vervanging van de aanwezige brandstoftanks door een nieuwe tank een aannemingsovereenkomst gesloten met Gabo, gedateerd 15 april 2003. In die overeenkomst – zie de door Sakko en Gabo ondertekende opdrachtbevestiging, productie 1 bij de conclusie van antwoord van Gabo – is op bladzijde 6 onder meer de navolgende bepaling opgenomen:
“ Indien graaf- en grondwerkzaamheden door derden worden uitgevoerd, is GABO Nederland BV niet aansprakelijk voor eventuele verzakkingen van tanks of leidingen. ….” ( hierna ook: “het exoneratiebeding” genoemd).
Op haar beurt heeft Gabo een onderaannemingsovereenkomst gesloten met [X] ten behoeve van de bronbemalingswerkzaamheden.
e. Begin mei 2003 zijn de werkzaamheden aangevangen. Op 12 mei 2003 is Gabo gestart met de graafwerkzaamheden. De insteek van de ontgraving bevond zich op een afstand van een meter van het pand van [appellante]. Er is geen gebruik gemaakt van damwanden. De oude tanks zijn op 13 mei 2003 verwijderd. In de ochtend van 14 mei 2003 constateerde [appellante] verzakkingen van de vloer van haar garagepand in de receptie en werkplaats. Hier heeft [appellante] melding van gemaakt bij het personeel van Gabo. Sakko is telefonisch op de hoogte gesteld. De bronbemalingswerkzaamheden zijn daarop direct gestaakt. Op 16 mei 2003 zijn de bronbemalingswerkzaamheden weer hervat. De reeds aanwezige verzakkingen hebben zich voortgezet.
f. Bij brief van 25 juli 2003 heeft [appellante] Gabo aansprakelijk gesteld voor de door haar als gevolg van de onder e vermelde werkzaamheden geleden schade. [appellante] heeft eveneens Sakko en [X] daarvoor aansprakelijk gesteld. In het geding in eerste aanleg heeft [appellante] in conventie haar desbetreffende vordering tegen Gabo gebaseerd op door – ook – Gabo gemaakte fouten die kunnen worden aangemerkt als onrechtmatig handelen ten opzichte van [appellante].
g. Nadat – onder anderen – Gabo tegen die vordering gemotiveerd verweer had gevoerd heeft de rechtbank in het tussenvonnis van 28 januari 2009 een onderzoek door deskundigen bevolen ter beantwoording van de in dat vonnis opgesomde vragen, met benoeming van deskundigen en verdere beslissingen zoals die nader in dat vonnis zijn vermeld.
h. De deskundigen [Y], [Z] en [A] hebben hun rapport van onderzoek op 25 maart 2010 ter griffie van de rechtbank gedeponeerd.
i. Nadat was voortgeprocedeerd heeft de rechtbank in het tussenvonnis van 1 september 2010 onder meer overwegingen gewijd aan de eventuele aansprakelijkheid van Gabo voor de door [appellante] gevorderde vergoeding van schade. Die overwegingen (4.14 tot en met 4.25) houden – kort samengevat – onder meer in dat Gabo de conclusies van de deskundigen zoals die daar zijn geciteerd niet voldoende gemotiveerd heeft betwist. De rechtbank heeft die conclusies gevolgd en is - mede in samenhang met de inhoud van de overige gedingstukken - tot de slotsom gekomen dat Gabo verantwoordelijk kan worden gehouden voor het (achterwege blijven van) onderzoek naar de bodem en de fundering van het pand van [appellante] en vervolgens de bediening van de bronbemaling en de (langdurige) voortzetting daarvan, alsmede voor de aan [appellante] berokkende schade die van een en ander het gevolg is geweest. Die slotsom heeft de rechtbank ertoe geleid om, gelet op het beroep dat Gabo ter afwering van haar aansprakelijkheid doet op het in Gabo’s overeenkomst met Sakko opgenomen en hiervoor vermelde exoneratiebeding, dat volgens Gabo – maar gemotiveerd betwist door [appellante] – ook werking toekomt in Gabo’s verhouding tot [appellante], twee afzonderlijke scenario’s te formuleren voor de door de rechtbank voorgenomen verdere afdoening van de zaak.
Het eerste scenario – bestemd voor het geval dat het beroep van Gabo op het exoneratiebeding in haar verhouding tot [appellante] slaagt – is uiteengezet in de rechtsoverwegingen 4.22 en 4.25, het tweede scenario – bestemd voor het geval dat dat beroep niet slaagt – in de rechtsoverwegingen 4.23 en 4.24.
De rechtbank heeft vervolgens – alvorens te beslissen welk scenario dient te worden gevolgd – de zaak naar de rol verwezen teneinde [appellante] in de gelegenheid te stellen om bij akte te reageren op genoemd verweer van Gabo en zich daarbij in het bijzonder ook uit te laten over de in dit verband door Gabo genoemde jurisprudentie van de Hoge Raad, waarna Gabo in de gelegenheid zal worden gesteld daarop van haar kant bij akte te reageren.
[appellante] en Gabo hebben daarop beide een akte genomen, waarna de rechtbank in het eindvonnis van 1 juni 2011 waarvan beroep op de daarin vermelde gronden heeft overwogen ( rechtsoverwegingen 4.5 en volgende) dat het beroep van Gabo op het exoneratiebeding tegenover [appellante] slaagt en dat - bovengenoemd eerste scenario volgend - de vorderingen van [appellante] tegen Gabo moeten worden afgewezen, met verdere beslissingen zoals die in dat vonnis nader zijn vermeld. De reconventionele vordering van Gabo tot terugbetaling van het door haar aan [appellante] betaalde voorschot op schadevergoeding is toegewezen. Tegen die beslissingen en de gronden waarop zij berusten zijn de grieven van [appellante] in dit hoger beroep gericht.