ECLI:NL:GHAMS:2014:1477

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 april 2014
Publicatiedatum
28 april 2014
Zaaknummer
200.121.877-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beperkingen op het gebruik van een noodweg met motorvoertuigen

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, ging het om een geschil tussen twee buren over het gebruik van een pad dat toegang biedt tot hun respectieve percelen. [Appellant] en [geïntimeerde] maakten beiden gebruik van dit pad, dat door [geïntimeerde] werd gevorderd als een erfdienstbaarheid van uitweg. De rechtbank had eerder in eerste aanleg geoordeeld dat het pad als noodweg moest worden aangemerkt, maar [appellant] was het hier niet mee eens en ging in hoger beroep. Het hof bevestigde de feiten zoals vastgesteld door de rechtbank en oordeelde dat het gebruik van het pad met motorvoertuigen, behoudens noodgevallen, beperkt moest worden tot de bewoners van [perceel 2]. Dit besluit was gebaseerd op de overlast die intensief gebruik door [geïntimeerde] en zijn gezin zou kunnen veroorzaken voor [appellant], die een klokkenmakerij in zijn woning had. Het hof oordeelde dat het normaal gebruik van [perceel 2] niet alleen te voet of met paard en wagen, maar ook met motorvoertuigen moest kunnen plaatsvinden. De rechtbank had de reconventionele vordering van [appellant] tot ontruiming van een strook grond afgewezen, wat het hof bevestigde. Uiteindelijk vulde het hof het deelvonnis aan en bekrachtigde het voor het overige, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer gerechtshof : 200.121.877/01
zaak-/rolnummer rechtbank : 135207 / HA ZA 12-62
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 15 april 2014
inzake
[APPELLANT],
wonend te [woonplaats],
appellant in principaal beroep, geïntimeerde in incidenteel beroep,
advocaat:
mr. M. Dickhoffte Diemen,
tegen:
[GEÏNTIMEERDE],
wonend te [woonplaats],
geïntimeerde in principaal beroep, appellant in incidenteel beroep,
advocaat:
mr. P.G. Wemmerste Alkmaar.

1.Het geding in hoger beroep

De partijen worden hierna [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.
1.1
[appellant] is bij dagvaarding van 2 januari 2013 in hoger beroep gekomen van het vonnis met bovengenoemd zaak-/rolnummer van de rechtbank Alkmaar van 12 december 2012, gewezen tussen [appellant] als eiser in conventie/verweerder in reconventie en [geïntimeerde] als gedaagde in conventie/eiser in reconventie (hierna: het deelvonnis).
1.2
[appellant] heeft bij memorie drie grieven geformuleerd en producties overgelegd, met conclusie, kort gezegd, dat het hof het deelvonnis zal vernietigen en alsnog de (reconventionele) vorderingen van hem zal toewijzen en de (conventionele) vorderingen van [geïntimeerde] zal afwijzen met diens veroordeling in de kosten.
1.3
Daarop heeft [geïntimeerde] geantwoord, één incidentele grief geformuleerd en producties overgelegd, met conclusie, kort gezegd, dat het hof het principaal beroep zal verwerpen en in het incidenteel beroep het deelvonnis zal vernietigen voor zover zijn oorspronkelijke primaire en subsidiaire vorderingen zijn afgewezen, met veroordeling van [appellant] in de kosten.
1.4
[appellant] heeft daarop geantwoord in het incidenteel beroep en geconcludeerd tot verwerping daarvan met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten.
1.4
Op 24 oktober 2013 is ter plaatse een comparitie van partijen gehouden. Het proces-verbaal daarvan is bij de stukken gevoegd. Bij die gelegenheid heeft [geïntimeerde] zijn incidenteel beroep ingetrokken.
1.5
Ten slotte is arrest gevraagd.

2.Beoordeling

2.1
De rechtbank heeft in het deelvonnis onder 2.2 tot en met 2.6 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feitenvaststelling is in hoger beroep niet in geschil, zodat deze het hof tot uitgangspunt dient.
2.2
Het gaat in deze zaak, samengevat, om het volgende.
( i) Perceel [perceel 1] (hierna: [perceel 1]) ligt aan de openbare weg. In de jaren zestig van de vorige eeuw is op [perceel 1] een woning gebouwd. Over [perceel 1] loopt langs de woning een pad (hierna: het pad).
( i) Perceel [perceel 2] (hierna: [perceel 2]) ligt vanaf de openbare weg gezien achter [perceel 1]. Op eerstgenoemd perceel stond een boerderij die in 1984 is afgebrand. In 1985 is op [perceel 2] een nieuwe woning gebouwd met inpandige garage. In 1993 is de inpandige garage verbouwd tot bijkeuken en is een nieuwe garage gebouwd. [perceel 2] ligt ingesloten tussen water en andere percelen en is alleen bereikbaar over het pad.
(iii) [geïntimeerde] is sinds 2004 eigenaar van [perceel 2], [appellant] sinds 2005 van [perceel 1]. Zowel [appellant] als [geïntimeerde] maken gebruik van het pad om bij hun respectieve woningen en bijgebouwen te komen.
(iv) Op 9 september 2009 heeft [appellant] aan [geïntimeerde], zakelijk weergegeven, geschreven dat er geen recht van overpad of enig ander recht bestaat en dat daar ook in de toekomst geen sprake van zal zijn. Met zijn brief heeft hij ook een eventuele verjaring willen stuiten.
2.3
[geïntimeerde] vorderde in eerste aanleg in conventie, kort en zakelijk samengevat:
- primair, verklaring voor recht dat er door verjaring een erfdienstbaarheid van uitweg is ontstaan met [perceel 2] als heersend en [perceel 1] als lijdend erf;
- subsidiair, verklaring voor recht dat het pad een buurweg is;
- meer subsidiair aanwijzing van het pad als noodweg;
een en ander met een verbod van [appellant] om inbreuk te maken op de rechten van [geïntimeerde] en bepaling van een dwangsom.
[appellant] vorderde in reconventie onder meer:
- veroordeling van [geïntimeerde] om een door deze op [perceel 1] in gebruik genomen strook grond te ontruimen;
- een verbod van [geïntimeerde] om met een gemotoriseerd voertuig te gaan over [perceel 1]
- en, voorwaardelijk, voor het geval een van de conventionele vorderingen wordt toegewezen, betaling van € 30.000,-- met nevenvorderingen, waaronder de veroordeling van [geïntimeerde] tot het op zijn kosten onderhouden van het pad.
2.4
De rechtbank heeft bij het deelvonnis, kort samengevat, in conventie het pad aangewezen als noodweg en in reconventie [geïntimeerde] veroordeeld om de kosten daarvan te dragen, [appellant] veroordeeld om het pad te onderhouden en [geïntimeerde] om de helft van de kosten daarvan te vergoeden. Voorts heeft zij de zaak verwezen naar de zitting van 9 januari 2013 voor uitlating van partijen over een aan [appellant] toe te kennen schadevergoeding.
2.5
De
grieven 1 en 3van [appellant] lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Hij betoogt dat de rechtbank het pad ten onrechte heeft aangewezen als noodweg. [appellant] is bereid te blijven gedogen dat [geïntimeerde] en de zijnen te voet gebruik maken van het pad, zodat een aanwijzing als noodweg niet noodzakelijk is. Door het gedogen heeft [geïntimeerde] vanaf [perceel 2] een behoorlijke toegang tot de openbare weg, zodat deze geen belang heeft bij de aanwijzing van het pad als noodweg, aldus [appellant].
2.6
Het staat buiten kijf dat [perceel 2] uitsluitend via het pad kan uitwegen op de openbare weg en dat er geen andere toegang is. Nu normaal gebruik van [perceel 2] niet alleen omvat komen en gaan te voet of met paard en wagen (zoals de eigenaar van de boerderij vroeger deed) maar ook met motorvoertuigen, zoals blijkt uit de in 1985 op [perceel 2] gebouwde garage die, zo blijkt uit verklaringen van buurtbewoners, ook als zodanig in gebruik was, heeft de rechtbank de meer subsidiaire vordering van [geïntimeerde] op goede gronden toegewezen. Het geschil van partijen betreft echter in wezen, naar het hof ook tijdens de comparitie ter plaatse is gebleken, de wijze waarop gebruik wordt gemaakt van het pad. Dat loopt langs het woonhuis van [appellant] waarin hij een klokkenmakerij uitoefent. Intensief gebruik van het pad door [geïntimeerde] en de zijnen zou onvoldoende onbetwist hinder voor [appellant] opleveren. Het hof vindt daarin aanleiding het gebruik van de noodweg met motorvoertuigen, behoudens noodgevallen, te beperken tot bewoners van [perceel 2]. Slechts in zoverre slagen de eerste en de derde grief.
2.7
De rechtbank heeft de reconventionele vordering van [appellant] tot ontruiming van een strook grond afgewezen omdat [geïntimeerde] voldoende gemotiveerd heeft betwist dat [appellant] eigenaar is van deze strook.
Met zijn
grief 2komt [appellant] op tegen deze afwijzing. Ter onderbouwing van zijn eigendomsrecht heeft hij verwezen naar de door hem overgelegde kadastrale kaart.
[geïntimeerde] stelt dat hij door verjaring eigenaar is geworden van deze strook grond.
2.8
Het hof kan [appellant] niet volgen in zijn betoog, omdat op diens als productie 3 overgelegde kopie van een kadastrale kaart niet de in diens vordering genoemde arcering is aangebracht. Er is op de kopie wel een donker gemaakte strook te zien, maar die is onvoldoende duidelijk ingetekend om de precieze omvang van de strook te kunnen beoordelen. Toewijzing van de desbetreffende vordering is derhalve reeds daarom niet mogelijk, zodat de tweede grief tevergeefs is opgeworpen.
2.9
Het hof zal het deelvonnis aanvullen en voor het overige bekrachtigen. In de omstandigheid dat het principaal beroep slechts zeer gedeeltelijk slaagt en het principaal beroep is ingetrokken, vindt het hof aanleiding ieder te belasten met de eigen kosten.

3.Beslissing

Het hof:
vult het eerste onderdeel van het deelvonnis voor zover in conventie gewezen aldus aan dat aan deze aanwijzing wordt toegevoegd:
met dien verstande dat, behoudens noodgevallen, alleen bewoners van [perceel 2] met motorvoertuigen gebruik mogen van het pad;
bekrachtigt het deelvonnis voor het overige, voor zover aan zijn oordeel onderworpen;
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mr. J.H. Huijzer, mr. C.C. Meijer en mr. E.M. Polak, en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 15 april 2014.