ECLI:NL:GHAMS:2014:1470

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 april 2014
Publicatiedatum
28 april 2014
Zaaknummer
200.089.892-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid huurder voor schade door illegaal elektriciteitsverbruik ten behoeve van hennepkwekerij

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 8 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aansprakelijkheid van een huurder voor schade die is ontstaan door illegaal elektriciteitsverbruik ten behoeve van een hennepkwekerij. De appellant, een huurder, was in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam, waarin de rechtbank de vorderingen van de netbeheerder Liander tegen de huurder had toegewezen. De huurder had de woning onderverhuurd aan derden, die zonder zijn medeweten een hennepkwekerij in de woning hadden ingericht. De rechtbank had geoordeeld dat de huurder aansprakelijk was voor de kosten van het illegaal afgenomen elektriciteitsverbruik, dat door Liander was vastgesteld op een aanzienlijk bedrag. De huurder betwistte de aansprakelijkheid en voerde aan dat hij niet op de hoogte was van de activiteiten van zijn onderhuurders.

Het hof heeft de feiten vastgesteld zoals deze door de rechtbank waren vastgesteld en heeft geoordeeld dat de huurder, ondanks zijn ontkenning, verantwoordelijk was voor de schade die was ontstaan door het illegaal afnemen van elektriciteit. Het hof oordeelde dat de huurder had moeten weten dat er risico's verbonden waren aan het onderverhuren van de woning zonder duidelijke afspraken over de elektriciteitsvoorziening. De huurder had bovendien geen bewijs geleverd voor zijn stellingen dat hij niet op de hoogte was van de hennepkwekerij. Het hof heeft de grieven van de huurder verworpen en het vonnis van de rechtbank bekrachtigd, waarbij de huurder werd veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Deze uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van huurders bij het onderverhuren van woningen en de gevolgen van illegale activiteiten die in de gehuurde woning plaatsvinden. Het hof heeft bevestigd dat huurders aansprakelijk kunnen worden gesteld voor schade die voortvloeit uit het handelen van hun onderhuurders, vooral wanneer zij op de hoogte zijn of hadden moeten zijn van de activiteiten die in de woning plaatsvinden.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer : 200.089.892/01
zaaknummer/rolnummer rechtbank Amsterdam : 421546/HA ZA 09-709
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 8 april 2014
inzake
[APPELLANT],
wonende te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. G.C. Kruyswijk te Alkmaar,
tegen
[GEÏNTIMEERDE],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.
Partijen worden hierna [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.

1.Het geding in hoger beroep

[appellant] is bij dagvaarding van 14 januari 2011 in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 20 oktober 2010, onder bovengenoemd zaaknummer/rolnummer gewezen tussen [geïntimeerde] als eiser in conventie en verweerder in reconventie en [appellant] als een van de gedaagden in conventie en eiser in reconventie.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
  • memorie van grieven;
  • memorie van antwoord met een productie.
Partijen hebben de zaak vervolgens schriftelijk doen bepleiten door overlegging ter rolle van de pleitnotities.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd het bestreden vonnis te vernietigen, en, opnieuw rechtdoende, [geïntimeerde] in zijn vorderingen in eerste aanleg niet ontvankelijk te verklaren, althans hem deze te ontzeggen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van dit geding.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd het bestreden vonnis te bekrachtigen, met veroordeling van [appellant] – uitvoerbaar bij voorraad – in de kosten van – naar het hof begrijpt – dit hoger beroep.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De rechtbank heeft in het in deze zaak gewezen tussenvonnis van 24 maart 2010 in rechtsoverweging 2, onder 2.1 tot en met 2.4 alsmede in het bestreden eindvonnis in rechtsoverweging 2, onder 2.2 en 2.3 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Nu deze feiten niet in geschil zijn, zal ook het hof van die feiten uitgaan.

3.Beoordeling

3.1
Het gaat in deze zaak - voor zover in dit hoger beroep van belang - om het volgende.
3.1.1
[geïntimeerde] is huurder geweest van de woning aan de [adres] (hierna: de woning).
3.1.2
Op 24 oktober 2006 is een hennepkwekerij in de woning aangetroffen.
3.1.3
[geïntimeerde] is door N.V. Continuon Netbeheer (thans Liander N.V., hierna: Liander) gedagvaard voor de rechtbank Amsterdam (zaaknummer/rolnummer 405843 HA ZA 08-2337). Liander heeft veroordeling van [geïntimeerde] gevorderd:
- tot betaling van € 32.882,35 (incl. BTW), met wettelijke rente vanaf 10 november 2006 tot de dag der algehele voldoening;
- tot betaling van € 1.158,- ter zake van vergoeding van buitengerechtelijke kosten;
- tot betaling van de proceskosten inclusief nakosten.
3.1.4
Liander heeft ter onderbouwing van haar vordering – kort gezegd – gesteld dat ten behoeve van de hennepkwekerij 226.851 kWh aan – niet door de meter geregistreerde – elektriciteit is verbruikt, waarmee een bedrag van € 25.902,74 (excl. BTW) is gemoeid en welk bedrag zij van [geïntimeerde] betaald wil krijgen. Verder heeft Liander aangevoerd in verband met de frauduleuze handelingen kosten te hebben moeten maken en schade te hebben geleden die door [geïntimeerde] moeten worden vergoed, zulks tot een bedrag van € 1.729,49 (excl. BTW).
3.1.5
De rechtbank Amsterdam heeft bij vonnis van 20 oktober 2010 deze vorderingen van Liander tegen [geïntimeerde] toegewezen, met uitzondering van de vordering ter zake van de buitengerechtelijke incassokosten.
3.2
[geïntimeerde] heeft in de onderhavige procedure in vrijwaring in conventie – samengevat – gevorderd dat [appellant] en [X] (hierna: [X]) worden veroordeeld om aan [geïntimeerde] te betalen al hetgeen waartoe [geïntimeerde] in de hoofdzaak (zie hiervoor rechtsoverwegingen 3.1.3 tot en met 3.1.5) mocht worden veroordeeld, met inbegrip van de kostenveroordeling en met veroordeling van [appellant] en [X] in de kosten van de vrijwaringsprocedure.
3.3.
Volgens [geïntimeerde] heeft hij in 2006 de woning onderverhuurd aan [appellant] en [X]. Zij hebben een hennepkwekerij in de woning ingericht zonder dat hij daarvan afwist. [geïntimeerde] wenst de vergoeding van kosten wegens het illegaal aftappen van de elektriciteit te verhalen op [appellant] en [X] omdat zij de werkelijke daders zijn.
3.4
[appellant] heeft zijn strafdossier in het geding gebracht, nadat de rechtbank hem dat in het tussenvonnis van 24 maart 2010 had opgedragen. Dit strafdossier bevat onder meer het arrest van 25 februari 2010 (parketnummer 23-002737-08) dat het hof Amsterdam in hoger beroep tegen [appellant] heeft gewezen. Het hof Amsterdam heeft – kort samengevat – geoordeeld dat [appellant] zich schuldig heeft gemaakt aan medeplichtigheid aan hennepteelt in de woning in de periode van 1 januari 2004 tot en met 24 oktober 2006. [appellant] is door het hof vrijgesproken van het primair ten laste gelegde medeplegen van dit feit en van het tweede ten laste gelegde feit, diefstal van elektriciteit.
3.5
In bovengenoemd door [appellant] overgelegd strafdossier bevinden zich tevens de resultaten van het onderzoek dat door de politie en Liander in de woning is ingesteld naar aanleiding van het aantreffen van de hennepplantage. Blijkens de processen-verbaal heeft Liander de hoeveelheid afgenomen elektriciteit voor de hennepkwekerij geschat op minimaal 226.851 kWh. Hierbij is ervan uitgegaan dat de kwekerij in gebruik is geweest van augustus 2005 tot 24 oktober 2006. In het onderzoek naar het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt ervan uitgegaan dat in deze periode tien voltooide hennepoogsten hebben plaatsgehad.
3.6
De rechtbank heeft in haar eindvonnis waarvan beroep [appellant] en [X] aansprakelijk geacht voor (een gedeelte van) de schade van [geïntimeerde] en heeft met betrekking tot het stroomverbruik dat voor hun rekening komt overwogen dat het daarbij gaat om de periode van begin 2006 tot en met 24 oktober 2006. Omgerekend naar deze periode komt het illegaal stroomverbruik wat betreft [appellant] en [X] uit op 151.234 kWh (10/15e gedeelte van 226.851 kWh), zodat [geïntimeerde] [appellant] en [X] voor een bedrag van € 17.268,49 (10/15e gedeelte van
€ 25.902,74) kan aanspreken, aldus de rechtbank. [appellant] en [X] zijn hoofdelijk veroordeeld tot betaling van dat bedrag met kosten. De reconventionele vordering van [appellant] is afgewezen.
3.7
Bij zijn memorie van grieven heeft [appellant] het hoger beroep beperkt tot het in conventie gewezen vonnis. Tegen het oordeel in conventie komt hij met twee grieven op.
3.8
Grief Iis gericht tegen rechtsoverweging 3.6 van het vonnis waarvan beroep.
3.9
[appellant] betwist dat [geïntimeerde] niet wist dat de door [appellant] aangedragen onderhuurders een hennepkwekerij in de woning zouden (doen) exploiteren. [appellant] wijst in dat verband op zijn verklaring die hij heeft afgelegd ten overstaan van de politie op 26 oktober 2007 (blz. 67 van het door hem overgelegde proces-verbaal in de strafzaak):
“(…) Ik hoorde van [geïntimeerde] dat hij steeds problemen had met verhuurders welke niet wilde betalen en dat hij een betrouwbare huurder zocht voor zijn woning. Zo heb ik dus bemiddeld met de drie mannen en [geïntimeerde] om zijn woning te kunnen verhuren. Ik heb hiervoor toen dus een bedrag van 1.000,- Euro gekregen zoals ik u eerder vertelde.
Ik wil u nadrukkelijk vertellen dat [geïntimeerde] wist wat er in de woning ging gebeuren. Ik heb hem namelijk verteld wat de plannen waren van de drie mannen. Hij heeft vervolgens ingestemd met het verhuren van de woning. Er is geen huurcontract opgesteld. De woning bleef gewoon op naam van [geïntimeerde] staan en de drie mannen regelden op een aparte bankrekening dat [geïntimeerde] zijn geld kreeg. [geïntimeerde] betaalde dit geld weer aan de woningbouw en energieleveranciers.”
3.1
[geïntimeerde] heeft ter gelegenheid van de comparitie in eerste aanleg de volgende verklaring afgelegd:
“(…) De huur bedroeg € 500,-- exclusief gas en licht. Ik heb niet echt met hen besproken dat ze het gas en licht op hun eigen namen zouden gaan zetten. Ik bezit een kwitantie die ondertekend is door [appellant] en waarop staat dat hij € 500,- aan de heer [Y] betaald heeft. Die kwitantie is gedateerd 16 augustus 2006. De huur is verder door [appellant] en [X] direct aan de woningbouwvereniging betaald.”
[appellant] vindt deze verklaring uitermate vreemd in combinatie met de huurprijs die [geïntimeerde] noemt, nu deze exclusief gas en licht zou zijn. [appellant] betwist dat hij en/of [X] de huurprijs rechtstreeks aan de woningbouwvereniging betaalde(n); [appellant] weet niet beter dan dat de feitelijke gebruikers van de woning de huur en de energierekening aan [geïntimeerde] betaalden waarna deze de rekeningen voldeed. Alleen toen dit een keer misliep heeft hij een bedrag van € 500,- namens de onderhuurders in contanten aan de heer [Y] betaald, aldus [appellant].
3.11
Bovendien geldt volgens [appellant] dat hij tegenover [geïntimeerde] geen “meldingsplicht” had en had [geïntimeerde] of zijn zaakwaarnemer de woning in het tijdvak vanaf augustus 2005 inwendig moeten inspecteren. De rechtbank is voorbij gegaan aan de eigen (mede)schuld van [geïntimeerde] aan het ontstaan van de schade. [appellant] wijst er in dat verband onder meer op dat [geïntimeerde] de aansluiting voor gas en licht niet heeft gezet op naam van de onderhuurders.
3.12
[geïntimeerde] heeft een en ander gemotiveerd betwist. Volgens [geïntimeerde] was [appellant] een katvanger en heeft hij zelf de woning van [geïntimeerde] ondergehuurd met de bedoeling deze tegen betaling in gebruik te geven aan derden die daarin een hennepkwekerij hebben opgezet. [geïntimeerde] noch zijn vriend [Y] was hiervan op de hoogte, aldus [geïntimeerde]. Volgens [geïntimeerde] was de gang van zaken dat [appellant] hem betaalde voor de (onder)huur.
3.13
Het hof neemt bij de beoordeling van de vraag of [appellant] als (onder)huurder van de woning heeft te gelden het volgende in aanmerking.
3.13.1
[appellant] heeft ter gelegenheid van zijn verhoor op 25 oktober 2007 als verdachte met betrekking tot de woning onder meer het volgende verklaard (blz. 64 en 65 van het door hem overgelegde proces-verbaal in de strafzaak):
“Ik ken [appellant] en die wilde zijn woning verhuren en ik wist iemand die in de wiet zat. Ik kreeg een precentje omdat ik [appellant] koppelde met die man. Ik ken zijn naam niet (…).
Ik heb alleen geld gekregen omdat ik de woning huurde en hand en spandiensten verrichtte in de hennepkwekerij (…).
U vraagt mij wie de huur betaalde voor betreffende woning
Ik heb hem 2 tot 3 keer contant gestort. Ik kan geen naam geven van wie mij de opdracht daar toe gaf. (…)
Ik stond tussen een aantal vrienden en toen zei iemand ‘als je voor mij een woning kan regelen dan krijg je een pleister op de wond’. Ik bedoel daarmee een geldbedrag. ik kreeg 1000 euro voor die woning.”
3.13.2
Op 26 oktober 2007 heeft [appellant] als verdachte onder meer als volgt verklaard (blz. 67 van het door hem overgelegde proces-verbaal in de strafzaak):
“Ik hoorde van [geïntimeerde] dat hij steeds problemen had met verhuurders welke niet wilde betalen en dat hij een betrouwbare huurder zocht voor zijn woning. Zo heb ik dus bemiddeld met de drie mannen en [geïntimeerde] om zijn woning te kunnen verhuren. Ik heb hiervoor toen dus een bedrag van 1000,= Euro gekregen (…).
U vraagt mij of [geïntimeerde] de namen weet van de drie mannen.
Ik kan u vertellen dat hij wel weet dat er anderen in het spel zijn. [geïntimeerde] weet niet de namen van deze mannen.”
3.13.3
Op 27 oktober 2007 heeft [appellant] als verdachte op de vraag of hij de woning had ondergehuurd geantwoord (blz. 69 van het door hem overgelegde proces-verbaal in de strafzaak):
“Dit is niet het geval. Ik ben alleen maar aan het koppelen geweest tussen de verhuurder en de drie mannen die het pand gehuurd hebben. Ik heb ook helemaal geen huurcontract of anderszins ondertekend.”
3.14
Ook indien aangenomen zou moeten worden dat [appellant] slechts als bemiddelaar is opgetreden bij het sluiten van een (onder)huurovereenkomst tussen [geïntimeerde] en drie (niet bij naam door hem aangeduide) mannen, zoals hij bij de politie heeft verklaard, heeft te gelden dat [appellant] zichzelf tegenover [geïntimeerde] aan de (onderhuur)overeenkomst heeft gebonden, nu hem niet bekend is wie zijn opdrachtgevers zijn geweest, hij hun namen (dus) ook niet aan [geïntimeerde] heeft medegedeeld en hij naar eigen zeggen twee à drie maal de verschuldigde huur op eigen naam heeft gestort. Ook uit de hierna geciteerde tekst van de door [geïntimeerde] bij memorie van antwoord overgelegde kwitantie:
“AMSTERDAM 16 AUGUSTUS 2006
ONTVANGEN VOOR [geïntimeerde] HET BEDRAG
VAN € 500,-
VAN [appellant]
R.W. STR 256, (was getekend: [Y])
A’DAM VOOR ONTVANGST,”
blijkt niet dat [appellant] de huur van € 500,- per maand namens een ander betaalde. Het hof concludeert dan ook dat [appellant] de overeenkomst op eigen naam is aangegaan. Als huurder van de woning is [appellant] jegens [geïntimeerde] als verhuurder verplicht de door het gebruik van de woning aan [geïntimeerde] toegebrachte schade te vergoeden.
3.15
Indien ervan uit zou moeten worden gegaan dat [appellant] niet als huurder moet worden aangemerkt, geldt naar het oordeel van het hof het volgende. Nu [appellant] van de plannen tot het opzetten van een hennepkwekerij op de hoogte was, zoals hij ter gelegenheid van de politieverhoren heeft verklaard, had hij bij het ter beschikking stellen van de woning aan de drie onbekenden er rekening mee moeten houden dat de stroomvoorziening van [geïntimeerde] zou worden gemanipuleerd en illegaal stroom zou worden afgenomen, waarvoor [geïntimeerde] als hoofdhuurder aansprakelijk zou zijn, zoals door de rechtbank terecht is overwogen. Bij die stand van zaken lag het op de weg van [appellant] om dit aan [geïntimeerde] te melden. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat [appellant] door dit na te laten, onrechtmatig heeft gehandeld tegenover [geïntimeerde]. De omstandigheid dat in de procedure van Liander tegen [geïntimeerde] door de rechtbank is geoordeeld dat van de kant van [geïntimeerde] als huurder sprake is van een toerekenbare tekortkoming jegens verhuurster Liander doordat buiten de meter stroom is afgenomen brengt niet mee dat [appellant] niet onrechtmatig jegens [geïntimeerde] kan hebben gehandeld. Voor zover de door [geïntimeerde] geleden schade aan [appellant] kan worden toegerekend, dient deze derhalve voor rekening van [appellant] te komen.
3.16
Wat betreft het betoog van [appellant] dat sprake is van medeschuld van [geïntimeerde] aan de veroorzaakte schade oordeelt het hof allereerst dat geenszins is gebleken dat [geïntimeerde] op de hoogte was van de voorgenomen plannen tot het opzetten van de hennepkwekerij en dit tegen beter weten in ontkent, zoals [appellant] aanvoert. De enkele omstandigheid dat niet tussen [geïntimeerde] en [appellant] (en [X]) is besproken om het gas en licht op hun naam te zetten, terwijl de huurprijs exclusief gas en licht zou zijn, zoals [geïntimeerde] tijdens de comparitie bij de rechtbank heeft verklaard, is niet voldoende om te concluderen dat sprake is van medeschuld aan de kant van [geïntimeerde] wat betreft de veroorzaakte schade. Evenmin dat het verstandig zou zijn geweest om bij het aangaan van de (onder)huurovereenkomst gas en licht op naam van de (onder)huurder(s) te zetten. [appellant] heeft van zijn stellingen in deze onvoldoende gespecificeerd bewijs aangeboden. Het hof gaat ook voorbij aan de stelling van [appellant] dat [geïntimeerde] zijn onderzoeksplicht ten aanzien van het beoogde gebruik van de woning tegenover [appellant] niet is nagekomen, nu een dergelijke verplichting niet op een (onder)verhuurder rust, nog daargelaten dat [appellant], nu hij in strijd met zijn mededelingsplicht aan [geïntimeerde] geen melding heeft gedaan van de plannen van de drie mannen, zich niet op een schending van de onderzoeksplicht zou kunnen beroepen. Dit geldt ook voor de stelling van [appellant] dat [geïntimeerde] of zijn zaakwaarnemer vanaf augustus 2005 de woning inwendig had moeten inspecteren.
3.17
Uit het voorgaande volgt dat de grief faalt.
3.18
[appellant] voert met
grief IIallereerst aan dat [geïntimeerde] ten onrechte geen beroep heeft aangetekend tegen het vonnis in de hoofdzaak. Volgens [appellant] had [geïntimeerde] daartoe goede gronden gehad, nu de netwerkbeheerder geen aanspraak kan maken op vergoeding van de door de energieleverancier geleden schade tenzij de desbetreffende vordering zou zijn gecedeerd. Voorts betwist [appellant] dat [geïntimeerde] daadwerkelijk schade lijdt, waarbij [appellant] tevens betwist dat [geïntimeerde] ook maar enige betaling aan Liander heeft verricht of zal verrichten.
3.19
Naar het oordeel van het hof kan [geïntimeerde] er geen verwijt van worden gemaakt dat hij niet in beroep is gegaan van het vonnis in de hoofdzaak. Naar gangbare jurisprudentie heeft immers te gelden dat manipulatie van de elektriciteitsmeter een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de uit de transportovereenkomst met de netbeheerder (in dit geval Liander) voortvloeiende zorgplicht vormt. Als deze zorgplicht wordt geschonden kan de hoeveelheid door de netbeheerder getransporteerde elektriciteit niet meer worden vastgesteld. Nu Liander als netbeheerder de kosten draagt voor de netverliezen, heeft zij [geïntimeerde] als haar contractant aansprakelijk gehouden voor de door haar als gevolg van zijn wanprestatie geleden schade, onder meer bestaande in het netverlies, de feitelijk aan [geïntimeerde] geleverde elektriciteit die Liander nu zelf heeft moeten inkopen. De rechtbank heeft – conform de huidige rechtspraak hierover – de vordering van Liander gehonoreerd. Het is uitermate onwaarschijnlijk dat hoger beroep van de zijde van [geïntimeerde] tegen het vonnis in de hoofdzaak tot een andere beslissing zou hebben geleid. Reeds daarom faalt in zoverre de grief.
3.2
Nu [geïntimeerde] bij onherroepelijk vonnis is veroordeeld om schadevergoeding aan Liander te betalen, dient ervan te worden uitgegaan dat [geïntimeerde] schade heeft geleden waarvoor [appellant] ten dele aansprakelijk is. De enkele mogelijkheid dat [geïntimeerde] zijn schuld aan Liander geheel of gedeeltelijk niet zal voldoen, is onvoldoende om [appellant] in deze vrijwaringsprocedure niet te veroordelen tot betaling van het bedrag dat hij, aangenomen dat [geïntimeerde] wel betaalt, aan deze schuldig is.
3.21
Dit betekent dat de grief ook voor het overige faalt.
3.22
Het hof gaat voorbij aan het door [appellant] in algemene termen gedane bewijsaanbod, nu dit niet nader is gespecificeerd.

4.Slotsom

De grieven I en II falen. Dit betekent dat het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van dit hoger beroep.

5.Beslissing

Het hof:
- bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
- veroordeelt [appellant] in de proceskosten van dit hoger beroep tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 649,- aan verschotten en € 1.788,- voor salaris van de advocaat;
- verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.C.W. Rang, R.J.M. Smit en M.W.E. Koopmann en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 8 april 2014.