ECLI:NL:GHAMS:2014:1468

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 april 2014
Publicatiedatum
28 april 2014
Zaaknummer
200.134.944-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Arrest inzake aansprakelijkheid en verontreiniging van onroerend goed met asbest

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, gaat het om een hoger beroep van appellanten tegen de vennootschap onder firma INSTALLATIEBEDRIJF T&I. De zaak betreft een geschil over de aansprakelijkheid van T&I voor verontreiniging van onroerend goed met asbest. Appellanten, die een klompenmakerij hadden op het aangekochte terrein, stelden dat T&I op de hoogte was van de aanwezigheid van asbest en dat dit niet voldoende was gecommuniceerd tijdens de koop. Het hof heeft eerder tussenarresten gewezen waarin de feiten en omstandigheden zijn besproken, waaronder de erkenning van T&I dat er asbestplaten op het terrein lagen. In het arrest van 1 april 2014 heeft het hof de zaak ter verdere behandeling verwezen naar deskundigen om de mate van verontreiniging vast te stellen en de kosten van eventuele sanering te beoordelen. Het hof heeft de deskundigen benoemd en hen opdracht gegeven om de onderliggende vragen te onderzoeken, waarbij partijen in de gelegenheid worden gesteld om opmerkingen te maken. De beslissing van het hof houdt in dat T&I verantwoordelijk is voor het voorschot op de kosten van het deskundigenonderzoek. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling en het deskundigenbericht zal op 24 juni 2014 worden verwacht.

Uitspraak

arrest
______________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer : 200.134.944/01
zaak-/rolnummer rechtbank Zutphen: 104014 / HA ZA 09-812
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 1 april 2014
inzake

1.[appellant sub 1] ,

2.
[appellante sub 2],
beiden wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
appellanten,
advocaat: mr. M.F.A. Evers te Amsterdam,
tegen:

1.de vennootschap onder firma INSTALLATIEBEDRIJF T&I,

gevestigd te Zelhem, gemeente Bronckhorst,
2.
[geïntimeerde sub 2] ,
wonend te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
3.
[geïntimeerde sub 3] ,
wonend te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
geïntimeerden,
advocaat: mr. H.H. van Gaal, te Arnhem.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Appellanten worden hierna [appellanten] en geïntimeerden T&I (enkelvoud) genoemd.
1.2
Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft op 28 mei 2013 in deze zaak een tussenarrest gewezen (hierna: het eerste tussenarrest).
1.3
Vervolgens hebben partijen gelijktijdig op 9 juli 2013 een akte genomen, waarbij T&I een productie in het geding heeft gebracht, waarna arrest is gevraagd.
1.4
Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft op 24 september 2013 in deze zaak een tweede tussenarrest gewezen (hierna: het tweede tussenarrest). Daarin is de zaak ter verdere behandeling verwezen naar het gerechtshof Amsterdam, in verband met de omstandigheid dat mr. Evers, advocaat van [appellanten] , raadsheerplaatsvervanger is bij eerstgenoemd hof en ook actief wordt ingezet.
1.5
Ten slotte is wederom arrest gevraagd.

2.De verdere beoordeling

2.1
Het hof blijft bij hetgeen in het eerste tussenarrest is overwogen en beslist. Daarin is onder r.o. 4.7 en 4.8 overwogen:
“4.7 (…) Voorts is van belang dat vaststaat dat T&I wist dat [appellanten] in/op het gekochte vele jaren lang een klompenmakerij hadden, dat [appellanten] T&I erop hebben gewezen dat er asbest was verwerkt in de daken van de opstallen en dat T&I, bezien ook in het licht van de getuigenverklaring van makelaar [A] daarover en het rapport van [B] van 2 april 2009, onvoldoende gemotiveerd heeft betwist dat er zichtbaar asbestcementplaten en puin op (een deel van) het terrein lagen. T&I heeft ter comparitie in eerste aanleg ook erkend dat zij wist dat er een stapel met (asbest)platen op het achterterrein lag.
4.8
Naar het oordeel van het hof brengt een redelijke uitleg van voormelde bepalingen, in het licht van voornoemde feiten en omstandigheden, mee dat T&I rekening moest houden met asbest in de daken van de opstallen en mogelijk enige verontreiniging in het puin op het terrein, tenzij zij door of namens [appellanten] gewezen zou zijn op een verdergaande verontreiniging.”
2.2
Bij onder 1.3 vermelde akte heeft T&I het hof verzocht zijn oordeel als bovenvermeld te heroverwegen. Volgens T&I is niet juist het oordeel van het hof dat er (ten tijde van de koop) zichtbaar puin op het terrein lag en is de gevolgtrekking die het hof daaraan verbindt, dat T&I rekening moest houden met mogelijk enige verontreiniging in het puin op het terrein, in haar visie daarom ook niet juist.
2.2.1
Het hof overweegt als volgt. Het in het eerste tussenarrest onder 4.7 en 4.8 overwogene is een bindende eindbeslissing, waarvan mag worden teruggekomen indien deze berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag (art. 232 Rv). Het hof is evenwel niet gebleken dat daarvan in dit geval sprake is. Het verzoek van T&I wordt afgewezen.
2.3
Voorts is in het eerste tussenarrest onder r.o. 4.10 tot en met r.o. 4.12 overwogen:
“4.10 Om te kunnen beoordelen of er sprake is van non-conformiteit of dwaling zal vast moeten komen te staan wat de aard en omvang van de verontreiniging op/in het gekochte is. Partijen verschillen hierover van mening.
T&I heeft onder verwijzing naar het rapport van [B] van 2 april 2009 en de daarmee samenhangende analyseresultaten gesteld dat het terrein ernstig is vervuild. [appellanten] hebben dat betwist, onder meer wijzend op het rapport van Ecopart B.V. van 1 september 2011. Het hof is voornemens op dit punt een deskundige te benoemen, om op basis van de beschikbare gegevens uit de al overgelegde rapportages (dit in verband met de stelling van T&I dat het terrein op of rond 21 april 2009 en/of later (gedeeltelijk) gesaneerd is) en eigen onderzoek vast te stellen:
- in hoeverre (de bodem van) het gekochte ten tijde van het sluiten van de koopovereenkomst was verontreinigd met asbesthoudende materialen, puin, huishoudelijk afval en dergelijke;
- in hoeverre de vastgestelde mate van verontreiniging op basis van de toen geldende regelgeving bij een bestemming voor bedrijfsdoeleinden de noodzaak tot sanering meebracht;
- wat (globaal) de kosten van een eventueel noodzakelijke sanering zouden zijn.
4.11
Beide partijen worden in de gelegenheid gesteld om bij gelijktijdig te nemen akte nadere vragen te formuleren en zich uit te laten over de door het hof voorgestelde vragen, over de personen, hoedanigheden en relevante kwaliteiten van de te benoemen deskundige (…), de marges waarbinnen diens loon mag of moet liggen (waaronder de maximale hoogte daarvan) en de verdere (algemene) voorwaarden waaronder de opdracht aan de deskundige zou moeten worden verstrekt. Het hof verzoekt aan partijen tijdig met elkaar in overleg te treden over in ieder geval de personen van de te benoemen deskundige en zo mogelijk gezamenlijk een persoon voor te dragen. (…)
4.12
T&I zal als de partij die zich op de rechtsgevolgen van de gestelde verontreiniging beroept, het voorschot moeten dragen.”
2.4
Uit de inhoud van de door beide partijen genomen aktes blijkt dat zij overeenstemming hebben bereikt over de (twee) door het hof te benoemen deskundigen, [deskundige A] en [deskundige B] van [X] organiserend ingenieursbureau B.V. en het maximaal aan hen uit te keren honorarium van € 10.000,-- excl. btw.
2.5
Het hof heeft deze deskundigen benaderd die zich bereid hebben verklaard als deskundigen op te treden tegen een gezamenlijk honorarium van € 10.000,- excl. btw. Partijen zijn inmiddels bekend met de hoogte van het honorarium.
2.6
Met betrekking tot de aan de deskundigen voor te leggen vragen hebben [appellanten] bij akte naar voren gebracht dat zij zich kunnen vinden in de door het hof geformuleerde vragen als bovenvermeld. Daarbij achten zij het van belang dat uit de rapportage van de deskundigen duidelijk moet blijken welke rol een aantal belangrijke stukken, opgesomd in (het gearceerde gedeelte van) punt 5 van hun akte, in het deskundigenadvies een rol hebben gespeeld. T&I heeft bij akte kenbaar gemaakt er geen bezwaar tegen te hebben dat de deskundigen in hun advies de door [appellanten] opgesomde stukken betrekken.
2.6.1
Het hof zal aan het verzoek van [appellanten] tegemoet komen door te bepalen dat T&I aan de deskundigen kopieën van alle processtukken zal toezenden, met het verzoek in hun advies in ieder geval de stukken te betrekken zoals door [appellanten] opgesomd in punt 5 van hun akte.
2.7
T&I heeft als correctie en in aanvulling op de door het hof geformuleerde vragen in haar akte voorgesteld de deskundigen te laten vaststellen in hoeverre het terrein
op dit momentverontreinigd is (vraag 1). Ook wenst T&I de deskundigen te laten onderzoeken in hoeverre de vastgestelde mate van vervuiling met puin, huishoudelijk afval en olievaten ten tijde van het sluiten van de koopovereenkomst het normaal gebruik voor de bestemming voor bedrijfsdoeleinden belemmerde (vraag 5) en in hoeverre de vastgestelde mate van verontreiniging op basis van de ten tijde van het sluiten van de koopovereenkomst geldende regelgeving bij een bestemming voor bedrijfsdoeleinden de noodzaak tot gebruiksbeperkingen meebracht (vraag 6).
2.7.1
Het hof acht beantwoording van de eerste vraag niet van belang aangezien het gaat om de staat van het verkochte terrein
ten tijde van de verkoop. Ook de overige (onder 2.7 vermelde) twee vragen lenen zich niet voor beantwoording door de deskundigen, aangezien deze vragen zien op de non-conformiteit en derhalve een juridisch oordeel vergen, hetgeen (voor zover aan de orde) aan het hof is voorbehouden. Deze door T&I voorgestelde aanvullende vragen zullen daarom niet aan de deskundigen worden voorgelegd.
2.8
Het hof zal derhalve aan de deskundigen de vragen voorleggen zoals in het eerste tussenarrest geformuleerd en - waar nodig - met instemming van beide partijen aangevuld:
- in hoeverre was (de bodem van) het gekochte ten tijde van het sluiten van de koopovereenkomst verontreinigd met asbesthoudende materialen, puin, huishoudelijk afval en dergelijke;
- in hoeverre bracht de vastgestelde mate van verontreiniging op basis van de toen geldende regelgeving bij een bestemming voor bedrijfsdoeleinden de noodzaak tot sanering mee;
- wat zouden (globaal) de kosten van een eventueel noodzakelijke sanering zijn.
- zijn in de analyse de volgende stukken meegenomen:
  • de stukken met betrekking tot bodemonderzoek die aan het koopcontract waren aangehecht/bijgevoegd, met name Rapport Verkennend Bodemonderzoek van mei 1997(onderdeel van productie 1 bij dagvaarding en van productie 5 bij conclusie van antwoord;
  • de brief van [B] van 2 april 2009 (productie 8 van conclusie van antwoord), de evaluatie hiervan door Ecopart (de heer ing. [C] ) in de brief van 21 april 2010 (productie 1 bij conclusie na enquête), de reactie daarop van [B] d.d. 31 januari 2011 (productie 19 bij antwoordconclusie na enquête) en de aanvullende reactie van Ecopart van 23 februari 2011 (productie 1 bij akte uitlating productie van 2 maart 2011);
  • de brieven van de Provincie Gelderland van 27 april 2009 (productie 11 bij conclusie van antwoord) en van 29 april 2010 (productie 2 bij conclusie na enquête);
  • het verkennend onderzoek asbest conform NEN 5707 en 5897 d.d. 1 september 2011 opgesteld door Ecopart (productie 3 bij memorie van grieven) en de brief van de Provincie Gelderland d.d. 15 september 2011 (productie 1 bij memorie van grieven).
Indien deze stukken in de analyse zijn meegenomen, welke betekenis is dan aan deze stukken gegeven? Indien deze stukken niet in de analyse zijn meegenomen, waarom dan niet?
2.9
T&I zal, zoals in het eerste tussenarrest onder 4.12 is overwogen, worden belast met de voldoening van het voorschot van de kosten verbonden aan het onderzoek door de deskundigen.
2.1
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

3.Beslissing

Het hof:
3.1
beveelt een onderzoek door deskundigen ten aanzien van de onder 2.8 vermelde vragen;
3.2
benoemt tot deskundigen voor dit onderzoek:
[deskundige A] en [deskundige B] ,
werkzaam bij [X] Organiserend Ingenieursbureau B.V.,
[adres]
met opdracht om schriftelijk een met redenen omkleed bericht uit te brengen ter beantwoording van de onder 2.8 geformuleerde vragen;
3.3
bepaalt dat de griffier van dit hof onverwijld een afschrift van dit arrest, alsmede van het tussenarrest van 28 mei 2013 aan de deskundigen zal toezenden;
3.4
bepaalt dat T&I binnen drie weken na heden kopieën van de overige gedingstukken aan de deskundigen zal doen toekomen, zonder nader commentaar of toelichting;
3.5
bepaalt dat T&I binnen drie weken na heden een bedrag van € 12.100,- inclusief btw als voorschot op het loon en de kosten van de deskundigen ter griffie van het hof zal deponeren door overmaking op de rekening bij de Royal Bank of Scotland, rekeningnummer 56.99.90.505 ten name van Ministerie van Justitie MvJ ontvangsten Gerechtshof, onder vermelding van code 8051 H en zaaknummer 200.134.944 “voorschot deskundige, zaak [appellanten] /T&I”;
3.6
bepaalt dat de griffier onmiddellijk na de ontvangst van het voorschot de deskundigen hiervan in kennis zal stellen en dat de deskundigen pas dan met het onderzoek behoeven aan te vangen;
3.7
bepaalt dat de deskundigen het onderzoek zelfstandig - dat wil zeggen niet onder leiding van het hof - zullen verrichten;
3.8
bepaalt dat de deskundigen bij het onderzoek partijen in de gelegenheid zullen stellen opmerkingen te maken en verzoeken te doen en dat de deskundigen in het schriftelijk bericht zullen doen blijken of aan dit voorschrift is voldaan, onder vermelding in dat bericht van de eventueel gemaakte opmerkingen en/of gedane verzoeken;
3.9
bepaalt dat de deskundigen aan dit voorschrift kunnen voldoen door een concept van hun rapport aan partijen voor te leggen;
3.1
bepaalt dat indien een partij schriftelijk opmerkingen aan de deskundigen doet toekomen, zij daarvan terstond afschrift aan de wederpartij(en) zal dienen te doen toekomen;
3.11
bepaalt dat de deskundigen een schriftelijk ondertekend bericht zullen inleveren ter griffie van het hof vóór 17 juni 2014 en dat zij tegelijk met dit bericht hun declaratie ter griffie zullen indienen onder vermelding van “zaaknummer 200.134.944, [appellanten] /T&I”;
3.12
verwijst de zaak naar de rol van 24 juni 2014 voor deskundigenbericht;
3.13
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.H. Huijzer, E.M. Polak en M.J. Schaepman-de Bruijne en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 1 april 2014.