ECLI:NL:GHAMS:2014:1437

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 april 2014
Publicatiedatum
25 april 2014
Zaaknummer
200.125.205-01 NOT
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht van klager tegen oud-notaris inzake leveringsakte en ontvankelijkheid van de klacht

In deze zaak gaat het om een klacht van klager tegen een oud-notaris met betrekking tot een akte van levering die op 13 mei 1996 is verleden. Klager stelt dat hij niet ontvankelijk is in zijn eerste klachtonderdeel omdat hij geen partij was bij de akte. Het hof oordeelt dat klager niet kan worden ontvangen in zijn klacht, aangezien hij geen partij was bij de leveringsakte. Dit geldt ook voor het tweede onderdeel van de klacht, waarin klager zich beklaagt dat de rechtsopvolgers onder algemene titel van zijn vader geen kopie van de leveringsakte hebben ontvangen. Het hof bevestigt dat klager niet ontvankelijk is, omdat de termijn voor het indienen van de klacht reeds was verstreken. Klager was al in 1996 op de hoogte van de levering en had geen recht op een afschrift van de akte. Het hof vernietigt de beslissing van de kamer voor zover het tweede deel van de klacht ongegrond is verklaard, maar verklaart klager niet-ontvankelijk in dat deel. De overige delen van de beslissing worden bevestigd.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.125.205/01 NOT
zaaknummer eerste aanleg : KL 17/2012
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 22 april 2014
inzake
[klager],
wonend te [plaatsnaam], gemeente [gemeente],
appellant,
tegen:
[oud-notaris],
wonend te [plaatsnaam], gemeente [gemeente],
oud-notaris,
geïntimeerde,
gemachtigde: mr. T. Riyazi te Den Haag.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna respectievelijk klager en de oud-notaris genoemd.
1.1.
Van de zijde van klager is bij een op 4 april 2013 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift (met bijlage) tijdig hoger beroep ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat‑notarissen te Roermond, hierna: de kamer, van 21 maart 2013, waarbij de kamer klager in zijn klacht gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard en de klacht overigens ongegrond heeft verklaard.
1.2. Van de zijde van de oud-notaris is op 17 mei 2013 een verweerschrift (met bijlagen) ter griffie van het hof ingekomen.
1.3.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 9 januari 2014. Klager en de oud-notaris zijn verschenen. De oud-notaris werd bijgestaan door mr. Riyazi voornoemd. Allen hebben het woord gevoerd; de klager aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnota.

2.De stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3.De feiten

Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat het hof ook van die feiten uitgaat. De klacht heeft betrekking op een op 13 mei 1996 ten overstaan van de oud-notaris verleden akte, waarbij de vader van klager een broer van klager een onroerende zaak heeft geleverd.

4.Het standpunt van klager

4.1.
Volgens klager was de in de door de oud-notaris opgestelde akte van 13 mei 1996 genoemde prijs van de verkochte kavel tuingrond niet in overeenstemming (zo begrijpt het hof) met de werkelijke waarde van de desbetreffende kavel. Daarmee heeft de oud-notaris gehandeld in strijd met de bepalingen dat (i) een notaris bij levering van registergoederen (…) een zodanig onderzoek instelt dat over de rechtstoestand van het registergoed zo min mogelijk onzekerheid bestaat en (ii) een notaris zijn ambt in onafhankelijkheid uitoefent en de belangen van alle bij de rechtshandeling betrokken partijen op onpartijdige wijze en met de grootst mogelijke zorgvuldigheid behartigt, aldus klager.
4.2.
Daarnaast verwijt klager de oud-notaris dat de onder E. (sub, toevoeging hof) a. in de (voornoemde) akte bedoelde rechtsopvolgers onder algemene titel van zijn vader (met wie de broer van klager een eventuele meeropbrengst van de geleverde onroerende zaak zou moeten delen bij vervreemding van het geleverde binnen vijftien jaar), waaronder klager, geen kopie van deze akte ter inzage hebben gekregen om te kunnen verifiëren of de kort voor de overdracht tijdens een bespreking tussen de vader van klager en diens kinderen (mondeling) gemaakte afspraken daarin waren opgenomen. Hiermee heeft de oud-notaris naar de mening van klager in strijd gehandeld met de verplichting dat een notaris van de tot zijn protocol behorende akten afschriften, uittreksels en grossen uitgeeft aan partijen bij de akte en aan degenen die een recht ontlenen aan de akte indien de gehele inhoud van de akte van rechtstreeks belang is voor dat recht.

5.Het standpunt van de oud-notaris

Voor het standpunt van de oud-notaris verwijst het hof naar de overwegingen onder 5.1. van de beslissing van de kamer van 21 maart 2013.

6.Beoordeling

6.1.
Het hof zal allereerst beoordelen of en in hoeverre klager kan worden ontvangen in zijn klacht.
6.2.
Voor zover klager zich uit eigen hoofde beklaagt over het handelen van de oud-notaris met betrekking tot de inhoud van de transportakte die ziet op de (in klagers visie te lage) koopprijs van vijf gulden per m2, kan hij niet worden ontvangen in zijn klacht omdat hij geen partij was bij de leveringsakte van 13 mei 1996. Dat klager alstoen behoorde tot de potentiële rechtsopvolgers van zijn vader maakt dat niet anders. Voor zover klager over de inhoud van de akte klaagt als rechtsopvolger van zijn (op 6 januari 1998 overleden) vader, geldt dat de driejaarstermijn voor het indienen van een klacht van artikel 99 lid 12 (oud) Wna op dezelfde datum is geëindigd als de datum waarop die termijn voor klagers vader geëindigd was. Zijn vader was wel partij bij de akte en voor hem zou de termijn op 13 mei 1999 zijn geëindigd. Ook als rechtsopvolger van zijn vader is klager dus niet ontvankelijk in zijn klacht voor zover die betrekking heeft op de inhoud van de akte.
6.3.
Ten aanzien van het tweede onderdeel van de klacht waarin klager zich erover beklaagt dat de in de akte genoemde rechtsopvolgers (onder algemene titel) van zijn vader destijds geen kopie van de leveringsakte van 13 mei 1996 hebben ontvangen van de oud-notaris, geldt hetzelfde. Nog daargelaten dat klager, zoals de oud-notaris onbestreden heeft gesteld, hem daar nooit om heeft gevraagd en klager, anders dan hij kennelijk meent, geen partij was bij die akte zodat hij niet behoorde tot diegenen aan wie de notaris voor de overdracht een concept van de akte diende te doen toekomen en na de overdracht een afschrift daarvan, geldt ook met betrekking tot dit onderdeel van de klacht dat de termijn van artikel 99 lid 12 (oud) Wna ten tijde van het indienen van de klacht (27 november 2012) reeds lang was verstreken. Uit zijn eigen stellingen volgt immers dat klager reeds in 1996 ervan op de hoogte was dat het onderhavige transport had plaatsgevonden. Dat hij ook bekend was met de destijds betaalde koopsom volgt uit een e-mail van hem aan de oud-notaris van 10 oktober 2011 (door de oud-notaris overgelegd als productie 1 bij zijn verweerschrift in appel), waarin onder meer staat. “De landbouwgrond was destijds 5 gulden waard. In een voorgesprek met de familie is deze prijs afgesproken (…)”.
6.4.
Hetgeen verder nog naar voren is gebracht, kan onbesproken blijven omdat het niet van belang is voor de beslissing in deze zaak.
6.5.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

7.Beslissing

Het hof:
- vernietigt de bestreden beslissing voor zover daarin het tweede deel van de klacht ongegrond is verklaard;
en, opnieuw rechtdoende,
- verklaart klager ten aanzien van dat deel niet-ontvankelijk;
- bevestigt de bestreden beslissing voor het overige.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.L.G.A. Stille, A.M.A. Verscheure en
J.W. van Zaane en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 22 april 2014.