ECLI:NL:GHAMS:2014:1380
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- A.P.M. van Rijn
- D.J.M.W. Paridaens-van der Stoel
- J.G.W. Willems-Morsink
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in vervolging wegens belaging en vrijspraak van bedreiging
In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 4 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was aangeklaagd voor belaging en bedreiging van [slachtoffer 1] en haar familie. De tenlastelegging omvatte onder andere het stelselmatig inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 1] en het uiten van bedreigingen aan haar adres en dat van haar zus en moeder. De feiten vonden plaats tussen 13 oktober 2011 en 10 december 2011, waarbij de verdachte onder andere dreigende boodschappen via de telefoon heeft verstuurd.
Het hof heeft vastgesteld dat de aangeefster op 9 november 2011 aangifte heeft gedaan van belaging, maar dat de klacht pas op 27 augustus 2012 is ingediend. Volgens artikel 66 van het Wetboek van Strafrecht moet een klacht binnen drie maanden na kennisname van het feit worden ingediend. Aangezien deze termijn ruimschoots is overschreden, heeft het hof geoordeeld dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is in de vervolging van de belaging.
Wat betreft de bedreiging heeft het hof geoordeeld dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat de verdachte [slachtoffer 1] heeft bedreigd in de ten laste gelegde periode. Daarom is de verdachte vrijgesproken van deze beschuldiging. Het hof heeft het vonnis waarvan beroep vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is verklaard in de vervolging van belaging en de verdachte is vrijgesproken van de bedreiging.