In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 28 januari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, van 8 april 2013. De verdachte, geboren in 1989, was eerder veroordeeld voor woninginbraak en had hoger beroep ingesteld tegen de opgelegde straf. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, maar heeft de strafoplegging en de motivering daarvan herzien. De verdachte was betrokken bij een woninginbraak waarbij onder andere een kluis en sieraden zijn gestolen. Tijdens de zitting in hoger beroep op 14 januari 2014 heeft de raadsman van de verdachte aangevoerd dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen. Het hof heeft echter geoordeeld dat de bewijsvoering, inclusief het proces-verbaal van aanhouding, voldoende was om de verdachte schuldig te verklaren.
Het hof heeft de strafmaat heroverwogen en heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 90 dagen, waarvan 47 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 100 uren. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot betaling van € 500,00 aan de benadeelde partij ter zake van immateriële schade. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaard, omdat behandeling daarvan een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De beslissing van het hof is gebaseerd op de ernst van het feit, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de impact van de woninginbraak op de slachtoffers. Het hof heeft de emotionele waarde van de gestolen sieraden en de gevolgen voor de benadeelde partij in overweging genomen bij het bepalen van de straf.