ECLI:NL:GHAMS:2014:1368

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 april 2014
Publicatiedatum
23 april 2014
Zaaknummer
200.125.617/01 NOT
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de wilsbekwaamheid van een erflater bij de totstandkoming van een testament

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 22 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over een klacht tegen een notaris. Klaagster, de dochter van de erflater, stelde dat de notaris bij het opstellen van het testament van haar vader, die op 16 februari 2008 overleed, niet de juiste procedures had gevolgd en geen onderzoek had gedaan naar de wilsbekwaamheid van haar vader. Klaagster voerde aan dat er verschillende indicatoren waren die erop wezen dat haar vader niet wilsbekwaam was, zoals zijn hoge leeftijd, verblijf in een verpleegafdeling en de invloed van zijn partner. De notaris voerde echter aan dat hij voldoende gesprekken met de erflater had gevoerd en geen reden had om aan diens wilsbekwaamheid te twijfelen. Het hof oordeelde dat de notaris de nodige zorgvuldigheid had betracht en dat er geen toereikende redenen waren om aan de wilsbekwaamheid van de erflater te twijfelen. Het hof bevestigde de beslissing van de kamer van toezicht, die de klacht ongegrond had verklaard. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid bij de beoordeling van wilsbekwaamheid door notarissen, maar concludeert dat het niet volgen van het Stappenplan in dit geval niet tuchtrechtelijk verwijtbaar was.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.125.617/01 NOT
nummer eerste aanleg : KvT # 25/2012
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 22 april 2014.
inzake
[appellante],
wonend te Den Haag,
appellante,
gemachtigde: [gemachtigde]
tegen:
[geïntimeerde],
oud-notaris te Amerongen,
geïntimeerde,
gemachtigde:[gemachtigde].

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Van de zijde van appellante (hierna: klaagster) is bij een op 9 april 2013 ter griffie van het hof ingekomen beroepschrift tijdig hoger beroep ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Utrecht (hierna: de kamer) van 29 maart 2013, waarbij de kamer het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van 18 december 2012 ongegrond heeft verklaard behoudens het klachtonderdeel als in de beslissing weergegeven onder 2.1 sub c. De kamer heeft het klachtonderdeel onder 2.1 sub c vervolgens ongegrond verklaard.
1.2.
Klaagster heeft in haar beroepschrift aangegeven dat het hoger beroep zich slechts richt tegen de ongegrondverklaring van het klachtonderdeel als in de beslissing weergegeven onder 2.1 sub c.
1.3.
Van de zijde van geïntimeerde (hierna: de notaris) is op 17 juni 2013 een verweerschrift ter griffie van het hof ingekomen.
1.4.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 6 februari 2014. Klaagster en haar gemachtigde alsmede de notaris en zijn gemachtigde zijn verschenen en hebben het woord gevoerd, de gemachtigden aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnota.

2.De stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3.De feiten

Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de voorzitter in zijn bestreden beslissing van 9 oktober 2012 heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de voorzitter geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.

4.Het standpunt van klaagster

Klaagster stelt dat bij de totstandkoming van de uiterste wilsbeschikking van haar vader (hierna: erflater) op 16 februari 2008 verschillende indicatoren van het “Stappenplan Beoordeling Wilsbekwaamheid ten behoeve van notariële dienstverlening” (hierna: het Stappenplan) aan de orde waren, hetgeen voor de notaris aanleiding had moeten zijn het Stappenplan toe te passen voor een nadere beoordeling van de wilsbekwaamheid van erflater. Nu de notaris het Stappenplan niet heeft toegepast en ook voor het overige een nader onderzoek naar de wilsbekwaamheid van erflater achterwege heeft gelaten, heeft hij tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. De notaris had, aldus klaagster, destijds geen testament mogen opmaken zonder eerst een deskundige op het gebied van dementie te raadplegen.

5.Het standpunt van de notaris

De notaris heeft verweer gevoerd, waarop het hof in zijn beoordeling (voor zover van belang) nader zal ingaan.

6.De beoordeling

6.1.
Klaagster heeft gesteld dat er verschillende indicatoren aanwezig waren om aan te nemen dat erflater niet wilsbekwaam was ten tijde van het opmaken en het passeren van het testament op 16 februari 2008. Zo heeft klaagster gewezen op onder meer de volgende omstandigheden:
- de hoge leeftijd van erflater (88 jaar);
- het verblijf in een verpleegafdeling;
- de inhoud van het nieuwe testament week ingrijpend af van de inhoud van het voorgaande testament;
- het initiatief voor het verzoek tot dienstverlening kwam niet van erflater zelf, maar van een vriendin van de partner van de notaris;
- de medische indicatie van erflater;
- de beïnvloeding van erflater door diens partner, mevrouw [betrokkene].
6.2.
Het hof stelt voorop dat vorenstaande omstandigheden niet zonder meer tot de conclusie leiden dat erflater bij het opmaken van zijn testament niet wilsbekwaam was. Het enkele feit dat een persoon op leeftijd is en na een val voor revalidatie in een verpleeghuis verblijft, betekent niet per definitie dat die persoon niet in staat zou zijn om zijn wil te bepalen. Wel zal de notaris onder de geschetste omstandigheden met bijzondere zorgvuldigheid moeten nagaan of de door hem in het testament opgenomen uiterste wilsbeschikking ook daadwerkelijk overeenstemt met de in vrijheid bepaalde wil van de testateur.
6.3.
De kamer heeft in haar beslissing in rechtsoverweging 2.15 overwogen dat niet is gebleken dat de notaris op de hoogte was van de (medische) situatie waarin erflater volgens deskundigen destijds verkeerde. In hoger beroep heeft klaagster dit als zodanig niet weersproken. Zij heeft echter gesteld dat de notaris daarvan op hoogte had kunnen (en moeten) zijn als hij het Stappenplan had gevolgd en een arts had geraadpleegd.
6.4.
De notaris heeft in dit verband onder meer het volgende aangevoerd. Op of omstreeks 2, 9 en 16 februari 2008 heeft hij meerdere gesprekken met erflater gevoerd over diens wens om een juridische vorm te vinden voor zijn genegenheid voor mevrouw [betrokkene]. Voorafgaand aan deze gesprekken heeft de notaris met de verpleging gesproken en vernomen dat het goed ging met erflater. Hij was niet op de hoogte van (lopende) onderzoeken van gezondheidszorgpsycholoog drs. C. den Hollander en geriater dr. W. Adriaanse. De notaris heeft voor de gesprekken met erflater, die voor zover het ging om begunstiging van de partner van erflater, onder vier ogen plaatsvonden, extra de tijd genomen om erflater goed te kunnen verstaan en te begrijpen. Erflater wist tijdens deze gesprekken in een rustige omgeving precies en duidelijk te vertellen wat hij wilde en wat hij niet wilde en wat de gevolgen daarvan waren. De notaris is tijdens de gesprekken met erflater steeds alert geweest op diens geestelijke toestand en heeft daarin geen aanleiding gezien te twijfelen aan de wilsbekwaamheid van erflater. Er was volgens hem dan ook geen aanleiding het Stappenplan (volledig) te volgen.
6.5.
Indien niet bekend is en er ook geen aanwijzingen zijn dat de cliënt lijdt aan een ziekte die de wilsbekwaamheid kan beïnvloeden, dient de notaris bij de beoordeling van de wilsbekwaamheid primair van zijn eigen waarneming uit te gaan, waarbij, zoals reeds onder 6.2. is overwogen, in de hier geschetste omstandigheden uiteraard wel bijzondere zorgvuldigheid is vereist. Het Stappenplan schrijft voor dat een notaris de geestesgesteldheid van zijn cliënt pas nader moet onderzoeken als er aanleiding bestaat om aan de wilsbekwaamheid te twijfelen. Daarbij zal het naast de in het Stappenplan genoemde indicatoren in belangrijke mate aankomen op zowel de inhoud van het gesprekken die de notaris met de cliënt voert als de wijze waarop de cliënt zich daarin presenteert.
6.6.
Het hof is van oordeel dat de notaris voldoende concreet heeft uiteengezet wat in dit geval de gang van zaken is geweest met betrekking tot de totstandkoming van het testament van erflater. Hij heeft daarbij genoegzaam aannemelijk gemaakt dat hij de nodige zorgvuldigheid in acht heeft genomen, dat erflater in de diverse gesprekken consistent is geweest in zijn wens met betrekking tot het testament en dat hij daarom van de wilsbekwaamheid van erflater overtuigd kon en mocht zijn. Het hof heeft geen reden eraan te twijfelen dat de notaris in dit opzicht voldoende alert is geweest.
6.7.
Hierbij is mede van belang dat het beeld dat de notaris van erflater had en ter zitting heeft gegeven, bevestiging vindt in diverse feiten en omstandigheden. Gezondheidszorgpsycholoog drs. C. den Hollander heeft erflater gezien en hem in haar rapport van 6 maart 2008 onder “Algemene indruk en observatie” omschreven als een man wiens bewustzijn helder is en wiens aandacht goed te trekken en te behouden is, terwijl wel opvalt dat hij veel tijd nodig heeft voor de opdrachten en dat het mentale tempo laag is. Uit het verpleegkundig dossier van erflater blijkt dat hij, in de periode waarin de oud-notaris gesprekken met hem heeft gevoerd en het testament heeft gepasseerd, af en toe verward is maar dat hij daarnaast zijn eigen gang gaat, zelfstandig doucht en bezoek ontvangt. Niet blijkt dat erflater voortdurend verward was.
Erflater is ook niet wegens tekenen van verwardheid en/of dementie op de verpleegafdeling van het ziekenhuis opgenomen geweest, maar ten gevolge van een val van een trap. Verder blijkt uit de door klaagster overgelegde e-mailwisseling tussen de kinderen van erflater in die periode dat de kinderen erflater steeds als een volwaardige gesprekspartner zagen, waarbij overigens wel zorgen zijn geuit over zijn geestestoestand. Dat spoort met het feit dat op 14 februari 2008, dus twee dagen vóór de datum van passeren van het testament, met medewerking van onder meer erflater en klaagster een akte van verdeling van de nalatenschap van de moeder van klaagster is gepasseerd. Uit die medewerking kan worden opgemaakt dat ook klaagster op dat moment de mening was toegedaan dat erflater wilsbekwaam was.
6.8.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat er geen toereikende reden is om aan te nemen dat de notaris moest twijfelen aan de wilsbekwaamheid van erflater bij de besprekingen en het passeren van het testament. De notaris behoefde daarom het Stappenplan als zodanig niet verder te volgen en geen nader onderzoek te doen naar de geestesgesteldheid van erflater.
6.9.
Het hof benadrukt dat het in het algemeen wenselijk is dat een notaris de wijze en de inhoud van de beoordeling van de wils(on)bekwaamheid, als ook het daarbij gevoerde overleg, bijhoudt in het dossier en vastlegt in de akte, zoals het Stappenplan aanbeveelt. Het achterwege laten daarvan is echter in dit geval op zichzelf niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.
6.10.
De slotsom is dat de kamer terecht het klachtonderdeel dat ziet op de handelwijze van de notaris bij de totstandkoming van het testament van erflater ongegrond heeft verklaard.
6.11.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan onbesproken blijven omdat het niet van belang is voor de beslissing in deze zaak.
6.12.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

7.De beslissing

Het hof:
bevestigt de beslissing waarvan beroep.
Deze beslissing is gegeven door mrs. W.J.J. Los, J. Blokland en P. Blokland, en in het openbaar uitgesproken op dinsdag 22 april 2014 door de rolraadsheer.