ECLI:NL:GHAMS:2014:1342

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 april 2014
Publicatiedatum
18 april 2014
Zaaknummer
23-000497-14
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onherstelbaar vormverzuim bij verblijf in politiecel en niet-ontvankelijkheid in hoger beroep

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 17 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder vrijgesproken van een aantal tenlastegelegde feiten, maar had hoger beroep ingesteld, ook tegen de vrijspraak. Het hof oordeelde dat de verdachte niet-ontvankelijk was in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak, op basis van artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering. Dit artikel staat geen hoger beroep open tegen een vrijspraak.

Het hof heeft het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep op 3 april 2014 gevoerd en daarbij kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de verdachte en zijn raadsman. De raadsman voerde aan dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard moest worden in de vervolging van de verdachte, omdat deze zonder geldige titel van 1 tot 4 november 2013 in een politiecel had verbleven. Het hof oordeelde dat er sprake was van een onherstelbaar vormverzuim, maar dat de omstandigheden van het geval de opname in de politiecel billijken.

De verdachte was betrokken bij een gewelddadige diefstal op 8 oktober 2013, waarbij hij samen met anderen twee mobiele telefoons had weggenomen van slachtoffers, onder bedreiging met geweld. Daarnaast was hij ook verantwoordelijk voor het opzettelijk beschadigen van eigendommen van een forensisch behandelcentrum. Het hof achtte de verdachte strafbaar voor de bewezenverklaarde feiten en legde een jeugddetentie op van 80 dagen, waarvan 39 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden waaronder toezicht van Bureau Jeugdzorg. Tevens werd de vordering van de benadeelde partij toegewezen voor een bedrag van € 125,25.

Uitspraak

parketnummer: 23-000497-14
datum uitspraak: 17 april 2014
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 27 januari 2014 in de strafzaak onder parketnummer 13-684590-13 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1997,
adres: [adres].

Ontvankelijkheid van het hoger beroep

De verdachte is door de rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 2 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
3 april 2014, en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Preliminair verweer

De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard moet worden in de vervolging van de verdachte wegens een ernstige inbreuk op de rechten van de verdachte, nu deze zonder geldige titel van 1 november 2013 tot 4 november 2013 in een politiecel heeft vastgezeten.
Het hof overweegt als volgt.
Met ingang van 31 oktober 2013 is de voorlopige hechtenis van de verdachte geschorst, onder meer onder de voorwaarden dat de verdachte zich niet aan een strafbaar feit zal schuldig maken of zich op andere wijze zal misdragen en dat hij zich onder toezicht van de (jeugd) reclassering stelt en zich houdt aan de aanwijzingen en opdrachten hem door de jeugdreclassering gegeven; ook indien dit een behandeling en verblijf in De Koppeling inhoudt en dat de verdachte zich zal gedragen naar de aanwijzingen van de medewerkers in De Koppeling.
De verdachte is op 31 oktober 2013 van Amsterbaken naar De Koppeling gebracht. Diezelfde dag vond in De Koppeling een incident plaats (onder 3 ten laste gelegd) waarna verdachte is aangehouden en is meegenomen naar het politiebureau. Op 1 november 2013 is de verdachte heengezonden en door de politie teruggebracht naar de Koppeling. De Koppeling wilde de verdachte echter niet opnemen, zodat de politie de verdachte weer heeft meegenomen, waarna hij werd ingesloten in een politiecel. Eerst op
4 november 2013 is toen door de Officier van Justitie bij de kinderrechter vanwege het overtreden van de voorwaarden, de opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis gevorderd. Op
4 november 2013 heeft de kinderrechter in het arrondissement Amsterdam de opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte bevolen en bepaald dat de voorlopige hechtenis zal worden ondergaan in een daartoe bij de wet bepaalde detentieplaats voor minderjarigen in Nederland of op een politiebureau.
Met de raadsman en de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat de verdachte zonder rechtsgeldige titel van 1 november 2013 tot 4 november 2013 in een politiecel verbleef, zodat er sprake is van een onherstelbaar vormverzuim. Anders dan de raadsman, en met de advocaat-generaal, is het hof van oordeel dat de omstandigheden van het geval waaronder het verzuim is begaan de opname in een politiecel billijken, nu het de intentie van de politie was om zowel de verdachte als de maatschappij te beschermen. Verdachte was geschorst onder de voorwaarden dat hij in De Koppeling zou verblijven. Toen terugkeer in De Koppeling door zijn eigen handelingen niet meer mogelijk bleek, heeft de politie hem mee teruggenomen naar het politiebureau.
De officier van justitie heeft vervolgens niet de juiste afweging gemaakt door na te laten de verdachte op diezelfde dag, (vrijdag) 1 november 2013, voor te geleiden, en de rechter de vordering opheffing schorsing van de voorlopige hechtenis voor te leggen, vanwege het overtreden van de schorsingsvoorwaarden, maar dit pas op 4 november 2013 te doen Dat hiermee een zodanig ernstige inbreuk is gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak tekort is gedaan, is niet aannemelijk geworden. Gelet op het voorgaande, volstaat het hof met de constatering dat hier sprake is van een onherstelbaar vormverzuim. Het verweer van de raadsman wordt derhalve verworpen.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd, voor zover in hoger beroep nog aan de orde, dat
1:
hij op of omstreeks 08 oktober 2013 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, op of aan de openbare weg het Meibergpad, in elk geval op of aan een openbare weg, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen twee, in elk geval een of meer (mobiele) telefoon(s) (merk: Sony, type: Experia en/of merk: Samsung, type Galaxy Ace), in elk geval enig(e) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of[slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer 1] en/of voornoemde [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) aan voormeld misdrijf de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en), dat verdachte met een of meer van zijn mededader(s) naar voornoemde [slachtoffer 1] en/of voornoemde [slachtoffer 2] en/of voornoemde [slachtoffer 3] is toegegaan en/of gelopen en/of (vervolgens) - voornoemde [slachtoffer 3] heeft/hebben vastgepakt en/of vastgehouden en/of - voornoemde [slachtoffer 1] (dreigend) de woorden heeft/hebben toegevoegd: "Hou je rustig, doe wat wij zeggen, want anders schieten we. Deze jongen heeft een pistool"en/of "Zie je die jongen daar bij je vriend, dat is mijn neef en hij heeft ook een pistool", in elk geval (telkens) woorden van dergelijke dreigende en/of strekking en/of - ten overstaan van voornoemde [slachtoffer 1] en/of voornoemde [slachtoffer 2] en/of voornoemde [slachtoffer 3] zijn/hun hand(en) in zijn/hun broek en/of achter zijn/hun broeksband heeft/hebben gestopt/gestoken en/of (daarbij) (een) beweging(en) maakte(n) alsof zich daar, in zijn/hun broek en/of achter zijn/hun broeksband een (vuur)wapen(s) bevond(en) en/of - voornoemde [slachtoffer 1] en/of voornoemde [slachtoffer 2] heeft/hebben gefouilleerd, in elk geval de kleding van voornoemde [slachtoffer 1] en/of voornoemde [slachtoffer 2] heeft/hebben afgetast en/of - voornoemde [slachtoffer 1] heeft/hebben geduwd;
3:
(gevoegde zaak 13/684624-13) hij op of omstreeks 31 oktober 2013 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een stoel en/of de vloer van een kamer (waar verdachte verblijft in Amsterbaken) en/of een muur (van voornoemde kamer) en/of een lamp en/of een deurklink (in/van voornoemde kamer), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan (Forensisch behandelcentrum) Amsterbaken, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt door met voornoemde stoel tegen/op voornoemde vloer (in voornoemde kamer) en/of een muur (van voornoemde kamer) en/of voornoemde lamp en/of voornoemde deurklink (in/van voornoemde kamer) te slaan en/of door een tafeltennisbatje op/tegen voornoemde vloer (in voornoemde kamer) te gooien en/of te smijten en/of tegen voornoemde deur(klink) (in/van voornoemde kamer) te schoppen en/of te trappen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
hij op 8 oktober 2013 te Amsterdam op of aan de openbare weg het Meibergpad, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen twee mobiele telefoons, merk: Sony, type: Experia en merk: Samsung, type Galaxy Ace, toebehorende aan [slachtoffer 1] en[slachtoffer 2], welke diefstal werd vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer 1] en voornoemde [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden, dat verdachte met zijn mededaders naar voornoemde [slachtoffer 1] en voornoemde [slachtoffer 2] en voornoemde [slachtoffer 3] is toegegaan en vervolgens
- voornoemde [slachtoffer 1] dreigend de woorden hebben toegevoegd: "Hou je rustig, doe wat wij zeggen, want anders schieten we. Deze jongen heeft een pistool" en "Zie je die jongen daar bij je vriend, dat is mijn neef en hij heeft ook een pistool", en
- ten overstaan van voornoemde [slachtoffer 1] en voornoemde [slachtoffer 2] en voornoemde [slachtoffer 3] hun hand achter hun broeksband hebben gestopt en bewegingen maakten alsof zich daar, achter hun broeksband een wapen bevond en
- voornoemde [slachtoffer 1] en voornoemde [slachtoffer 2] hebben gefouilleerd, en
- voornoemde [slachtoffer 1] hebben geduwd.
3:
(gevoegde zaak 13/684624-13)
hij op 31 oktober 2013 te Amsterdam, opzettelijk en wederrechtelijk de vloer van een kamer waar verdachte verblijft en een deurklink in voornoemde kamer, toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft beschadigd door een tafeltennisbatje op voornoemde vloer in voornoemde kamer te gooien en tegen voornoemde deurklink in voornoemde kamer te schoppen.
Hetgeen onder 1 en 3 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
diefstal, vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg en terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf en maatregelen

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het onder 1 en 3 ten laste gelegde veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 80 dagen, met aftrek van tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, waarvan 39 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met als bijzondere voorwaarde dat de verdachte gedurende de gehele proeftijd onder toezicht en leiding van Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam (hierna BJAA) wordt gesteld en zal blijven, en toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partij [slachtoffer 2] voor een bedrag van € 125,25 onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf en maatregelen als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregelen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft samen met zijn mededaders een groep nietsvermoedende vrienden op straat beroofd door hen met geweld en bedreiging met het gebruik van vuurwapens te dwingen tot afgifte van twee
I-phones, en zij hebben deze vrienden daarbij “de stuipen op het lijf “gejaagd. Door aldus te handelen heeft verdachte geen respect getoond voor andermans eigendommen. Berovingen in de publieke ruimte zijn ergerlijke feiten, die schade veroorzaken en niet alleen bij de benadeelden gevoelens van onrust en onveiligheid teweegbrengen, maar ook bij de samenleving in het algemeen, en dienen dan ook krachtig te worden bestreden.
Verdachte heeft zich voorts schuldig gemaakt aan beschadiging van een vloer en een deurklink. Dit is een ergerlijk feit, dat bij de benadeelde schade en hinder veroorzaakt.
Voorts heeft het hof acht geslagen op de inhoud van de rapporten die over de verdachte zijn opgemaakt door de Raad voor de Kinderbescherming op 4 juli 2013 en 18 oktober 2013, alsmede hetgeen door de voogd van verdachte, de heer [naam], werkzaam bij BJAA en mevrouw [naam], werkzaam bij de Raad voor de Kinderbescherming te Amsterdam, ter terechtzitting in hoger beroep hebben verklaard.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 21 maart 2014 is de verdachte niet eerder strafrechtelijk onherroepelijk veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een jeugddetentie van na te melden duur passend en geboden, waarbij ten aanzien van het voorwaardelijk deel wordt overwogen dat het doel daarvan is de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw soortgelijk feiten te begaan.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 125,25. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f, 57, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 312 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 3 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van
80 (tachtig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de jeugddetentie, groot
39 (negenendertig) dagen,niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de volledige proeftijd stelt onder toezicht van Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam te Amsterdam en zich zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen, door of namens deze instelling te geven.
Geeft deze instelling opdracht de verdachte bij de naleving van de opgelegde voorwaarde hulp en steun te verlenen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 125,25 (honderdvijfentwintig euro en vijfentwintig cent) ter zake van materiële schadeen veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededaders, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de een of meer anderen daarvan in zoverre zullen zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[slachtoffer 2], een bedrag te betalen van
€ 125,25 (honderdvijfentwintig euro en vijfentwintig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
2 (twee) dagen jeugddetentie, met dien verstande dat de toepassing van die jeugddetentie de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover mededaders hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voor zover de mededaders van de verdachte voormeld bedrag hebben betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichtingen tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.A.M. de Wit, mr. J.H.C. van Ginhoven en mr. D. Radder, in tegenwoordigheid van
mr. M. Boelens, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
17 april 2014.