ECLI:NL:GHAMS:2014:1314
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Klacht tegen gerechtsdeurwaarder over beslaglegging en executiemaatregelen
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 8 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam. Klager, die zich tegen de gerechtsdeurwaarder heeft gekeerd, heeft vier klachtonderdelen ingediend. De eerste klacht betreft het niet overbetekenen van het beslag aan klager. Klager stelt dat hij op de dag van de vermeende betekening thuis was en geen kennis heeft genomen van het beslag. Het hof oordeelt dat de gerechtsdeurwaarder op ambtseed heeft verklaard dat het beslag op de juiste wijze is betekend, en dat klager onvoldoende bewijs heeft geleverd om deze verklaring te weerleggen.
De tweede klacht betreft het treffen van executiemaatregelen terwijl de vordering al was voldaan. Klager betwist dat er een geldige opdracht was voor de executie van de alimentatie van zijn meerderjarige zoon, die per 3 oktober 2012 gerechtigd was om zijn eigen vordering op te eisen. Het hof oordeelt dat de gerechtsdeurwaarder mocht vertrouwen op de opdracht van het LBIO, dat de achterstand in betaling van alimentatie bevestigde.
De derde klacht betreft de vermeende onrechtmatigheid van de executie van de alimentatie van de meerderjarige zoon. Het hof stelt vast dat de gerechtsdeurwaarder beschikte over een geldige titel voor de inning van de alimentatie, en dat de klacht ongegrond is.
De vierde klacht betreft het niet toepassen van een beslagvrije voet. Het hof oordeelt dat een beslagvrije voet niet van toepassing is bij beslag onder een bankinstelling, en bevestigt dat de klacht ongegrond is. Gezien het feit dat alle klachtonderdelen ongegrond zijn verklaard, bevestigt het hof de beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders.