ECLI:NL:GHAMS:2014:1314

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 april 2014
Publicatiedatum
17 april 2014
Zaaknummer
200.137.140/01 GDW
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen gerechtsdeurwaarder over beslaglegging en executiemaatregelen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 8 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam. Klager, die zich tegen de gerechtsdeurwaarder heeft gekeerd, heeft vier klachtonderdelen ingediend. De eerste klacht betreft het niet overbetekenen van het beslag aan klager. Klager stelt dat hij op de dag van de vermeende betekening thuis was en geen kennis heeft genomen van het beslag. Het hof oordeelt dat de gerechtsdeurwaarder op ambtseed heeft verklaard dat het beslag op de juiste wijze is betekend, en dat klager onvoldoende bewijs heeft geleverd om deze verklaring te weerleggen.

De tweede klacht betreft het treffen van executiemaatregelen terwijl de vordering al was voldaan. Klager betwist dat er een geldige opdracht was voor de executie van de alimentatie van zijn meerderjarige zoon, die per 3 oktober 2012 gerechtigd was om zijn eigen vordering op te eisen. Het hof oordeelt dat de gerechtsdeurwaarder mocht vertrouwen op de opdracht van het LBIO, dat de achterstand in betaling van alimentatie bevestigde.

De derde klacht betreft de vermeende onrechtmatigheid van de executie van de alimentatie van de meerderjarige zoon. Het hof stelt vast dat de gerechtsdeurwaarder beschikte over een geldige titel voor de inning van de alimentatie, en dat de klacht ongegrond is.

De vierde klacht betreft het niet toepassen van een beslagvrije voet. Het hof oordeelt dat een beslagvrije voet niet van toepassing is bij beslag onder een bankinstelling, en bevestigt dat de klacht ongegrond is. Gezien het feit dat alle klachtonderdelen ongegrond zijn verklaard, bevestigt het hof de beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.137.140/01 GDW
nummer eerste aanleg : 407.2013
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 8 april 2014
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen:
[geïntimeerde],
toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder te [vestigingsplaats]
geïntimeerde,
gemachtigde: [gemachtigde].

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Van de zijde van appellant, verder klager, is bij een op 12 november 2013 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift – met bijlagen – tijdig hoger beroep ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam, verder de kamer, van 24 september 2013, waarbij de kamer de door klager tegen de geïntimeerde, verder de gerechtsdeurwaarder, ingediende klacht ongegrond heeft verklaard.
1.2.
Van de zijde van de gerechtsdeurwaarder is op 18 december 2013 een verweerschrift ter griffie van het hof ingekomen.
1.3.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 23 januari 2014. De klager alsmede de gerechtsdeurwaarder en zijn gemachtigde zijn verschenen en hebben het woord gevoerd.

2.De stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3.De feiten

Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de voorzitter in de beschikking van 7 mei 2013 heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de voorzitter, die door de kamer tot uitgangspunt is genomen, geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat. Die feiten zijn de volgende.
i. Op 11 november 2009 is een beschikking ten laste van klager gegeven.
ii. Op 30 oktober 2012 heeft de gerechtsdeurwaarder die beschikking aan klager betekend met gelijktijdig bevel om aan de inhoud te voldoen.
iii. Op 18 december 2012 heeft de gerechtsdeurwaarder ten laste van klager bankbeslag gelegd.
iv. Bij e-mail van 28 december 2012 heeft klager verklaard kennis te hebben genomen van het bankbeslag.
v. De bank heeft op 16 januari 2013 aan de gerechtsdeurwaarder medegedeeld dat het bankbeslag geen doel had getroffen. De gerechtsdeurwaarder heeft dezelfde dag klager daarvan in kennis gesteld en het bankbeslag opgeheven.
vi. Bij e-mail van 19 januari 2013 heeft klager aan de gerechtsdeurwaarder medegedeeld dat het bankbeslag niet aan hem is overbetekend.
vii. Klager en de gerechtsdeurwaarder hebben veelvuldig met elkaar gecorrespondeerd.

4.Het standpunt van klager

Klager verwijt de gerechtsdeurwaarder het volgende.
4.1.
De gerechtsdeurwaarder heeft het beslag niet aan klager overbetekend. Klager was op de dag van de vermeende overbetekening de gehele dag thuis aanwezig. Hij heeft geen deurbel gehoord en ook geen schriftelijk stuk in zijn brievenbus aangetroffen.
4.2.
De gerechtsdeurwaarder heeft executiemaatregelen getroffen terwijl de vordering al was voldaan door middel van betaling en/of verrekening.
4.3.
[zoon] is per 3 oktober 2012 meerderjarig geworden en daarmee gerechtigd zijn eigen vordering op te eisen. Klager betwist dat er een geldige opdracht is gegeven voor de executie van de alimentatie van de meerderjarige zoon zodat het voor hem geclaimde bedrag vanaf 3 oktober 2012 zonder bevoegdheid bij klager is opgeëist.
4.4.
Er is ten onrechte geen beslagvrije voet toegepast.

5.Het standpunt van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft de klacht van klager gemotiveerd betwist. Voor zover van belang zal hierna op dat verweer worden ingegaan.

6.De beoordeling

6.1.
Een exploot van betekening is een authentieke akte waarin de gerechtsdeurwaarder op ambtseed verklaart over de door hem verrichte handelingen. In dit geschil is een kopie van het exploot van betekening en bevel overgelegd. In het exploot staat vermeld dat de gerechtsdeurwaarder het exploot en een afschrift van het gelegde bankbeslag op 27 december 2012 aan klager heeft betekend op diens adres door achterlating van het exploot in een gesloten envelop, omdat niemand werd aangetroffen aan wie het afschrift van het exploot kon worden gelaten.
Daarnaast heeft de gerechtsdeurwaarder ter zitting de wijze van betekening toegelicht en heeft hij verklaard op de gebruikelijke wijze het bankbeslag te hebben overbetekend. Hiertegenover heeft klager verklaard dat hij op 27 december 2012 de hele dag thuis was en dat hij het exploot niet heeft aangetroffen. Dat is onvoldoende om aan te nemen dat de ambtsedige verklaring van de gerechtsdeurwaarder niet naar waarheid is afgelegd. Het hof gaat daarom ervan uit dat de betekening heeft plaatsgehad op de wijze zoals de gerechtsdeurwaarder heeft verklaard. Het klachtonderdeel is daarmee ongegrond.
6.2.
Een gerechtsdeurwaarder heeft als zelfstandig openbaar ambtenaar bij de uitvoering van zijn opdrachten een eigen verantwoordelijkheid, waarbij hij zowel met de belangen van zijn opdrachtgever als met die van de wederpartij rekening dient te houden. Indien de opdracht het leggen van derdenbeslag betreft, bestaat die eigen verantwoordelijkheid erin dat marginaal dient te worden getoetst of de hem voor de beslaglegging verstrekte titel voldoende grond biedt voor het te leggen beslag. In het onderhavige geval was de opdracht om beslag te leggen op grond van een achterstand in betaling van alimentatie. Klager had voorafgaand aan het beslag aan de gerechtsdeurwaarder te kennen gegeven dat hij de achterstand betwistte, omdat hij tegenvorderingen op de alimentatiegerechtigde had die verrekend zouden moeten worden. De gerechtsdeurwaarder heeft daarover contact opgenomen met zijn opdrachtgever, LBIO. Het standpunt van die opdrachtgever, inhoudende dat verrekening van de door klager verschuldigde alimentatie niet mogelijk was, is in ieder geval een verdedigbaar standpunt, zodat de gerechtsdeurwaarder op de juistheid van de opdracht mocht vertrouwen. Voorafgaand aan het beslag heeft de gerechtsdeurwaarder klager van het standpunt van de opdrachtgever op de hoogte gebracht en aangekondigd de incasso van de vordering te moeten doorzetten.
Het klachtonderdeel is ongegrond.
6.3.
In het dossier bevindt zich (als bijlage bij het verweerschrift) een kopie van de door [zoon] getekende verklaring waarin hij het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO) verzoekt de inning van de alimentatie voort te zetten bij het bereiken van de meerderjarige leeftijd. De klacht dat de gerechtsdeurwaarder ten tijde van het meerderjarig worden van [zoon] niet meer over een geldige titel beschikte is derhalve ongegrond.
6.4.
Met de kamer is het hof van oordeel dat bij beslag onder een bankinstellinggeen beslagvrije voet van toepassing is. Een beslagvrije voet is immers alleen verbonden aan een beslag op periodieke betalingen. Voor zover het klachtonderdeel zich richt tegen het beslag dat is gelegd onder de belastingdienst kan de klacht evenmin slagen. Dat beslag was niet door de gerechtsdeurwaarder, maar door het LBIO gelegd. Het klachtonderdeel is derhalve ongegrond.
6.5.
Nu het hof met betrekking tot alle klachtonderdelen tot hetzelfde oordeel komt als de kamer, zal de bestreden beschikking worden bevestigd.
6.6.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan onbesproken blijven omdat het niet van belang is voor de beslissing in deze zaak.
6.7.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

7.De beslissing

Het hof:
- bevestigt de bestreden beslissing.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.C.W. Rang, L.J. Saarloos en A.W. Jongbloed en in het openbaar uitgesproken op dinsdag 8 april 2014 door de rolraadsheer.