ECLI:NL:GHAMS:2014:1290

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 februari 2014
Publicatiedatum
15 april 2014
Zaaknummer
23-005523-11
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijke invoer van heroïne door verdachte te Schiphol

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 27 februari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Haarlem. De verdachte, geboren in 1977, werd beschuldigd van het opzettelijk invoeren van heroïne in Nederland op 18 maart 2011. De tenlastelegging betrof het binnenbrengen van een hoeveelheid heroïne, een middel dat onder de Opiumwet valt. Tijdens de zittingen in hoger beroep op 24 april 2013 en 13 februari 2014 heeft de verdachte ontkend opzet te hebben gehad op de invoer van de drugs. Hij verklaarde dat hij een koffer voor een zakenpartner had meegenomen zonder te weten dat deze heroïne bevatte. Het hof heeft echter geoordeeld dat de verklaring van de verdachte ongeloofwaardig is, gezien de omstandigheden van de zaak en het feit dat er 2 kilogram heroïne in de koffer werd aangetroffen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte verantwoordelijk is voor de inhoud van zijn bagage en dat hij op de hoogte moest zijn van de heroïne die hij invoerde.

Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 maanden, rekening houdend met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan. De verdachte had eerder al veroordelingen voor soortgelijke feiten, wat in zijn nadeel weegt. Het hof heeft ook rekening gehouden met de psychische toestand van de verdachte, die licht verminderd toerekeningsvatbaar werd geacht. De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, zoals deze golden ten tijde van het bewezen verklaarde. De uitspraak benadrukt de ernst van de opzettelijke invoer van drugs en de gevolgen daarvan voor de volksgezondheid en de samenleving.

Uitspraak

parketnummer: 23-005523-11
datum uitspraak: 27 februari 2014
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Haarlem van 23 december 2011 in de strafzaak onder parketnummer 15-800370-11 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzittingen in hoger beroep van 24 april 2013 en 13 februari 2014, en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 18 maart 2011 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt, nu het hof de voorkeur geeft aan een iets andere motivering.

Bewijsoverweging

De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte geen opzet – ook niet in voorwaardelijke vorm - heeft gehad op de invoer van heroïne. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat nergens uit blijkt dat de verdachte leugenachtig zou hebben verklaard en dat zijn verhaal ook op zichzelf niet reeds als ongeloofwaardig kan worden aangemerkt, mede gezien in het licht van de bij hem vastgestelde persoonlijkheidsstoornis. Nu hem geen enkel strafrechtelijk verwijt kan worden gemaakt dient de verdachte wegens afwezigheid van alle schuld voor het impliciet subsidiair ten laste gelegde niet-opzettelijk invoeren van cocaïne te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, aldus de raadsman.
De verdachte heeft van meet af aan ontkend dat hij wist dat er heroïne in de door hem meegenomen koffer zat. De verdachte heeft verklaard dat een persoon genaamd Eddy, hem op 17 maart 2011 heeft verzocht om nog diezelfde dag naar Istanbul te komen. Eddy zou een mogelijke investeerder voor het bedrijf van de verdachte hebben gevonden, zodat de verdachte zijn plannen met de investeerder kon bespreken. De verdachte is daartoe omstreeks 23.00 uur met Turkish Airlines naar Istanbul gevlogen, waar hij naar eigen zeggen omstreeks 03.00 uur in de ochtend (lokale tijd) aankwam. Vervolgens heeft de verdachte Eddy, de investeerder en een vrouw en een kind op de luchthaven van Istanbul ontmoet. Volgens de verdachte verliep de bespreking met de investeerder, die ongeveer drie kwartier geduurd heeft, erg goed. Het zou gaan om een investering van 70.000 US dollars en de totale waarde van het contract zou 360.000.000 US dollars bedragen. Nu de verdachte niets meer in Istanbul te zoeken had, besloot hij zijn retourticket om te boeken, hoewel hij op voorhand van plan was geweest door te vliegen naar Iran. Hierop is de verdachte met Eddy op de luchthaven in Istanbul naar de balie van KLM gelopen en heeft de verdachte op het laatste moment, rond het moment van boarding, een KLM ticket naar Amsterdam gekocht, vertrektijd 05.55 uur, voor een bedrag van € 450,-. Eddy zou samen met zijn familie naar Nederland vliegen de volgende dag, maar had een koffer teveel en vroeg aan de verdachte of hij er één voor hem wilde meenemen. De verdachte verklaarde niets vreemds aan de door Eddy aangewezen koffer te hebben gezien, waarop hij de koffer heeft ingecheckt en naar Nederland is gevlogen. Eddy wilde zijn neef bellen om de verdachte te komen ophalen op Schiphol. De verdachte zei toen dat dit niet hoefde, waarop Eddy zei dat hij de koffer bij de verdachte thuis zou komen ophalen, aldus steeds de verdachte.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Anders dan de verdachte stelt, acht het hof op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting bewezen dat de verdachte opzettelijk heroïne heeft ingevoerd in Nederland. Het hof heeft hierbij het volgende in ogenschouw genomen.
Het hof stelt voorop dat als uitgangspunt heeft te gelden dat een passagier die per vliegtuig bagage met zich voert, bekend is met de inhoud daarvan en daarvoor verantwoordelijk is. Vaststaat dat in de koffer die de verdachte als ruimbagage met zich voerde twee kilogram heroïne is aangetroffen. Het hof acht de lezing van de verdachte, kort gezegd inhoudende dat hij voor een zakenpartner een koffer heeft meegenomen met een hem onbekende inhoud, ongeloofwaardig.
Het hof acht het niet goed voorstelbaar dat de verdachte midden in de nacht een zakelijke bespreking heeft gevoerd met een mogelijke investeerder met dermate grote zakelijke belangen, zonder dat hij enig identificerend gegeven van de gesprekspartners kon of kan verschaffen, anders dan de voornamen van deze personen. Ook het op verzoek van de verdachte in hoger beroep verrichte nadere onderzoek (door onder meer het horen van zijn secretaresse) heeft geen concrete aanknopingspunten om deze personen te identificeren opgeleverd. De verdachte heeft voorts, terwijl hij aanvankelijk een retourticket bezat voor meerdere dagen (proces-verbaal van onderzoek paspoort en reisbescheiden d.d. 19 maart 2011, opgemaakt door verbalist [verbalisant 1], dossierpagina 0.5, p. 2), gereisd met enkel een laptoptas (proces-verbaal d.d. 18 maart 2011, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3], p.1) en heeft vervolgens zijn ticket omgeboekt en is direct dezelfde nacht nog terug gereisd. Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat het reisverhaal van de verdachte te veel onwaarschijnlijkheden bevat om de door hem geschetste gang van zaken aannemelijk te achten. Nu er onvoldoende aanknopingspunten zijn die de lezing van de verdachte ondersteunen, hecht het hof geen geloof aan deze verklaring van de verdachte.
Gelet daarop acht het hof de verklaring van de verdachte dat hij geen weet had van de heroïne die zich in de koffer bevond evenmin geloofwaardig en gaat het hof er vanuit dat de verdachte wist dat hij de heroïne in Nederland binnen bracht. In aanmerking genomen dat de in de zwarte canvaskoffer aangetroffen hoeveelheid heroïne, een hoeveelheid van netto 2,0 kilogram betrof, welke hoeveelheid een aanzienlijke financiële (straat)waarde vertegenwoordigt, komt het hof tot de conclusie – in het licht van het ongeloofwaardige reisverhaal van de verdachte en bij gebrek aan aanwijzingen die ertoe nopen van het hiervoor vermelde uitgangspunt af te wijken– dat bewezen kan worden dat de verdachte wist dat zich in de door hem in Istanbul ingecheckte koffer heroïne bevond en dat hij deze heroïne Nederland opzettelijk heeft ingevoerd. De verweren worden verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het (impliciet primair) ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 18 maart 2011 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Haarlem heeft de verdachte voor het ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 23 maanden met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van 2,0 kilogram van een materiaal bevattende heroïne. Dit is een voor de volksgezondheid gevaarlijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De handel in en het gebruik van heroïne gaat gepaard met verschillende vormen van overlast en criminaliteit, waardoor de samenleving ernstige schade wordt berokkend. Dit is een ernstig feit dat de verdachte zeer is aan te rekenen.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 6 februari 2014 is de verdachte eerder ter zake van overtreding van de Opiumwet en daarnaast voor verkeersdelicten onherroepelijk veroordeeld, hetgeen in zijn nadeel weegt.
Het hof heeft acht geslagen op het Pro Justitia rapport d.d. 26 november 2011, opgemaakt door prof. dr. [naam], psychiater en de door hem gegeven toelichting op dit rapport ter terechtzitting in hoger beroep van 24 april 2013. Ter terechtzitting heeft [naam] verklaard dat indien de verdachte wist dat hij drugs vervoerde, hij op grond van zijn Aspergerstoornis licht verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht. Het hof neemt de bevindingen en conclusies van prof. dr. [naam] over en maakt deze tot de zijne.
Gelet op het voorgaande en in aanmerking genomen dat het bewezen verklaarde de verdachte licht verminderd kan worden toegerekend acht het hof, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van 22 maanden in beginsel passend en geboden.
Vanwege de overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van de strafzaak van de verdachte bij de berechting in hoger beroep zal deze straf gematigd worden tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden.
Het hof ziet in het pleidooi van de raadsman ten aanzien van de strafmaat ter terechtzitting in hoger beroep van 13 februari 2014 geen aanleiding om tot een matiging van de op te leggen straf te komen, omdat het hof het bewezenverklaarde misdrijf daarvoor te ernstig acht. Dat de verdachte ten gevolge van deze straf (mogelijk) zijn verblijfsrechtelijke status zal verliezen, hetgeen betekent dat hij Nederland zal dienen te verlaten, doet hier niet aan af.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
20 (twintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggaveaan verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
2) Geld Euro
12 bankbiljetten van 50 euro;
3) Geld Euro
1
bankbiljet van 100 euro;
4) Geld Euro
1
bankbiljet van 10 euro.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. F.M.D. Aardema, mr. C.N. Dalebout en mr. J.A. Peters, in tegenwoordigheid van mr. N. de Visser, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 27 februari 2014.
Mr. Dalebout en mr. Peters zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[...]