Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
[gemachtigde],
1.Het geding in hoger beroep
7 oktober 2013 ter griffie van het hof is binnengekomen.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 8 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de klacht van klaagster tegen de gerechtsdeurwaarder. Klaagster had de gerechtsdeurwaarder verweten dat hij onvoldoende inspanningen had geleverd om een vordering van haar bij haar schuldenaar te incasseren. De gerechtsdeurwaarder was van september 2006 tot augustus 2009 belast met de executie van een vonnis waarbij de schuldenaar was veroordeeld tot betaling van een aanzienlijk geldbedrag aan klaagster. Klaagster stelde dat de gerechtsdeurwaarder niet actief had gezocht naar verhaalsmogelijkheden en dat hij zich had laten misleiden door de schuldenaar, wat resulteerde in de verduistering van een kostbare inboedel.
Het hof heeft de zaak behandeld op een openbare zitting op 23 januari 2014, waar klaagster, de gerechtsdeurwaarder en zijn gemachtigde aanwezig waren. Na beoordeling van de feiten en het verweer van de gerechtsdeurwaarder, concludeerde het hof dat de gerechtsdeurwaarder zijn taak niet onzorgvuldig had uitgevoerd. Het hof oordeelde dat de gerechtsdeurwaarder gedurende drie jaar had geprobeerd de vordering te incasseren, maar dat er geen verhaalsmogelijkheden waren. De enkele wetenschap van een mogelijke riante inboedel van de schuldenaar was onvoldoende om tot executiemaatregelen over te gaan, aangezien de exacte locatie en waarde onbekend waren.
Het hof bevestigde dat de gerechtsdeurwaarder niet verantwoordelijk kon worden gehouden voor het verbergen van inkomstenbronnen door de schuldenaar. De klacht van klaagster werd dan ook ongegrond verklaard, en de beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders werd bevestigd. Het hof benadrukte dat het voor klaagster wrang was dat slechts een deel van haar vordering was geïncasseerd, maar dat de gerechtsdeurwaarder niet tekort was geschoten in zijn verplichtingen.