ECLI:NL:GHAMS:2014:1229

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 april 2014
Publicatiedatum
8 april 2014
Zaaknummer
200.132.982-01 GDW
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de inspanningen van de gerechtsdeurwaarder bij het incasseren van een vordering

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 8 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de klacht van klaagster tegen de gerechtsdeurwaarder. Klaagster had de gerechtsdeurwaarder verweten dat hij onvoldoende inspanningen had geleverd om een vordering van haar bij haar schuldenaar te incasseren. De gerechtsdeurwaarder was van september 2006 tot augustus 2009 belast met de executie van een vonnis waarbij de schuldenaar was veroordeeld tot betaling van een aanzienlijk geldbedrag aan klaagster. Klaagster stelde dat de gerechtsdeurwaarder niet actief had gezocht naar verhaalsmogelijkheden en dat hij zich had laten misleiden door de schuldenaar, wat resulteerde in de verduistering van een kostbare inboedel.

Het hof heeft de zaak behandeld op een openbare zitting op 23 januari 2014, waar klaagster, de gerechtsdeurwaarder en zijn gemachtigde aanwezig waren. Na beoordeling van de feiten en het verweer van de gerechtsdeurwaarder, concludeerde het hof dat de gerechtsdeurwaarder zijn taak niet onzorgvuldig had uitgevoerd. Het hof oordeelde dat de gerechtsdeurwaarder gedurende drie jaar had geprobeerd de vordering te incasseren, maar dat er geen verhaalsmogelijkheden waren. De enkele wetenschap van een mogelijke riante inboedel van de schuldenaar was onvoldoende om tot executiemaatregelen over te gaan, aangezien de exacte locatie en waarde onbekend waren.

Het hof bevestigde dat de gerechtsdeurwaarder niet verantwoordelijk kon worden gehouden voor het verbergen van inkomstenbronnen door de schuldenaar. De klacht van klaagster werd dan ook ongegrond verklaard, en de beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders werd bevestigd. Het hof benadrukte dat het voor klaagster wrang was dat slechts een deel van haar vordering was geïncasseerd, maar dat de gerechtsdeurwaarder niet tekort was geschoten in zijn verplichtingen.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.132.982/01 GDW
zaaknummer in eerste aanleg : 55.2011
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 8 april 2014
inzake:
[klaagster],
wonend te[woonplaats],
APPELLANTE,
t e g e n
[gerechtsdeurwaarder],
gerechtsdeurwaarder te [vestigingsplaats],
gemachtigde:
[gemachtigde],
GEÏNTIMEERDE.

1.Het geding in hoger beroep

1.1
Van de zijde van appellante, verder klaagster, is bij een op 29 augustus 2013 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift – met bijlagen – tijdig hoger beroep ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam, verder de kamer, van 23 juli 2013, verzonden op 30 juli 2013. Bij die beslissing heeft de kamer het verzet van klaagster tegen de beslissing van de voorzitter van de kamer van 7 december 2012 gegrond verklaard en de klacht van klaagster tegen geïntimeerde, verder de gerechtsdeurwaarder, ongegrond verklaard.
1.2
De gerechtsdeurwaarder heeft een verweerschrift – met bijlagen – ingediend, dat op
7 oktober 2013 ter griffie van het hof is binnengekomen.
1.3
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 23 januari 2014. Klaagster, de gerechtsdeurwaarder en zijn gemachtigde zijn verschenen. Allen hebben het woord gevoerd; klaagster aan de hand van een pleitnotitie.

2.De stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3.De feiten

De gerechtsdeurwaarder is van september 2006 tot augustus 2009 belast geweest met de executie van een ten gunste van klaagster gewezen vonnis.

4.Het standpunt van klaagster

Klaagster verwijt de gerechtsdeurwaarder – naar de kern genomen – dat hij de executie van het vonnis, waarbij een schuldenaar is veroordeeld tot betaling aan klaagster van een aanzienlijk geldbedrag, niet voldoende voortvarend heeft uitgevoerd. Klaagster stelt dat de gerechtsdeurwaarder niet actief op zoek is gegaan naar verhaalsmogelijkheden en ook inkomstenbronnen van haar schuldenaar, zoals diverse ondernemingen, onbenut heeft gelaten. Bovendien heeft de gerechtsdeurwaarder, aldus klaagster, zich door mededelingen van haar schuldenaar om de tuin laten leiden met als gevolg dat een kostbare inboedel is verduisterd.

5.Het standpunt van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft de stellingen van klaagster gemotiveerd betwist. Voor zover van belang zal hierna op dat verweer worden ingegaan.

6.De beoordeling

6.1
Het hof is evenals de kamer van oordeel dat niet is gebleken dat de gerechtsdeurwaarder zich op onzorgvuldige wijze van zijn taak heeft gekweten. Vanaf het moment dat het vonnis door de advocaat van klaagster aan hem ter executie ter hand is gesteld, heeft de gerechtsdeurwaarder gedurende een periode van drie jaar getracht de vordering bij de schuldenaar van klaagster te incasseren, waarbij alleen een in of omstreeks 2007 gelegd derdenbeslag doel heeft getroffen. Uit dit beslag zijn tot september 2008 gedurende ongeveer anderhalf jaar bedragen ontvangen, waarna de uitkering van de schuldenaar stopte en geen inkomstenbron meer bekend was. Niet ter discussie staat dat de gerechtsdeurwaarder bij een poging tot beslaglegging op 14 januari 2009 in de woning van de schuldenaar een zeer beperkte inboedel aantrof die te weinig waard was om te executeren. De enkele wetenschap dat de schuldenaar, zoals door klaagster is aangevoerd, in het bezit zou zijn van een riante inboedel die zij elders had opgeslagen, betekent niet dat de gerechtsdeurwaarder had kunnen overgaan tot het nemen van executiemaatregelen, nu feitelijke gegevens betreffende die riante inboedel en de plaats waar die zich zou bevinden zowel bij de gerechtsdeurwaarder als bij klaagster onbekend waren. Ook de mededeling van de schuldenaar aan de gerechtsdeurwaarder “dat zij een grote som geld verwachtte” kan, anders dan klaagster betoogt, niet worden aangemerkt als een vordering waarop (derden)beslag kon worden gelegd. Voor de gerechtsdeurwaarder was immers in het geheel niet bekend waaruit die vordering dan zou bestaan en onder wie derdenbeslag zou moeten worden gelegd.
6.2
Daarnaast kan het betoog van klaagster dat de schuldenaar inkomsten zou genereren uit diverse door haar gedreven ondernemingen en de gerechtsdeurwaarder met die informatie niets heeft gedaan, geen stand houden. Immers, uit de door klaagster overgelegde internet-prints blijkt niet dat sprake is van een actieve bedrijfsvoering, laat staan een reële inkomstenbron van de schuldenaar daaruit. Verder heeft de gerechtsdeurwaarder gemotiveerd uitgelegd waarom hij na sluiting van het dossier van klaagster niet alsnog is overgegaan tot beslaglegging op de, inmiddels bekend geworden, uitkering van de schuldenaar: op die uitkering bleek voor een aanzienlijk bedrag aan vorderingen beslag te zijn gelegd hetgeen zou betekenen dat de kosten van die beslaglegging de (schamele) opbrengsten zouden overstijgen. Gelet hierop volgt het hof de gerechtsdeurwaarder in zijn betoog dat de schuldenaar geen enkel verhaal bood en dat hem geen executiemiddelen meer restten om het verschuldigde te incasseren.
6.3
Gelet op de stukken komt het hof niet onaannemelijk voor dat de schuldenaar van klaagster door middel van kunstgrepen verhaalsmogelijkheden uit het zicht van haar schuldeisers probeert te houden. De gerechtsdeurwaarder heeft in dit verband ter zitting verklaard dat de schuldenaar vele andere schuldeisers had en er alles aan deed om die te ontlopen. Vorderingen op personen die zich zo opstellen zijn lastig te verhalen. Het hof begrijpt dat het voor klaagster wrang is dat van haar netto schuldvordering van € 29.500,- slechts een bedrag van € 8.512,72 is geïncasseerd, maar de omstandigheid dat een schuldenaar inkomstenbronnen verbergt kan de gerechtsdeurwaarder niet worden aangerekend. De klacht is daarom door de kamer terecht ongegrond verklaard.
6.4
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als thans niet ter zake dienend buiten beschouwing blijven.
6.5
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

7.De beslissing

Het hof:
- bevestigt de bestreden beslissing.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.C.W. Rang, L.J. Saarloos en A.W. Jongbloed en in het openbaar uitgesproken op dinsdag 8 april 2014 door de rolraadsheer.