ECLI:NL:GHAMS:2014:1225
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake ondertoezichtstelling van minderjarige na echtscheiding
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de kinderrechter die haar minderjarige zoon [minderjarige b] onder toezicht heeft gesteld. De moeder is op 30 januari 2014 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 31 oktober 2013, waarin de kinderrechter besloot om [minderjarige b] onder toezicht te stellen van de Raad voor de Kinderbescherming. De moeder betwist de noodzaak van deze ondertoezichtstelling en stelt dat er geen bedreiging is voor de ontwikkeling van [minderjarige b]. Tijdens de zitting op 3 maart 2014 zijn verschillende partijen verschenen, waaronder de moeder, de Raad, en vertegenwoordigers van Stichting Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam (BJAA). De Raad heeft betoogd dat er zorgen zijn over de thuissituatie van de moeder en dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is om de ontwikkeling van [minderjarige b] te waarborgen.
Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. De moeder en de vader zijn in 1995 gehuwd, maar hun huwelijk is in 2012 ontbonden. Uit hun huwelijk zijn twee kinderen geboren, [minderjarige a] en [minderjarige b]. De moeder heeft de zorg voor [minderjarige b], terwijl [minderjarige a] bij de vader verblijft. De Raad heeft in zijn verweer aangegeven dat er zorgen zijn over de opvoedsituatie van de moeder en dat er sprake is van een gespannen thuissituatie, wat de ontwikkeling van [minderjarige b] zou kunnen bedreigen. Het hof concludeert dat de gronden voor de ondertoezichtstelling ten tijde van de bestreden beschikking aanwezig waren en dat deze gronden nog steeds bestaan. Het hof bekrachtigt daarom de beschikking van de kinderrechter.