Het hof overweegt als volgt. Ingevolge artikel 1:401 lid 5 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan een overeenkomst betreffende levensonderhoud worden gewijzigd of ingetrokken, indien zij is aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven. Met dit laatste is bedoeld dat wijziging in een dergelijk geval slechts kan plaatsvinden indien, uitgaande van dezelfde gegevens, er een duidelijke wanverhouding bestaat tussen de onderhoudsbijdrage waartoe de rechter zou hebben beslist en die welke partijen zijn overeengekomen. Indien partijen ten tijde van de overeenkomst echter bewust hebben willen afwijken van de wettelijke maatstaven, kan een verzoek tot wijziging van de alimentatie niet worden gebaseerd op de stelling dat zij in zoverre aan die maatstaven van de aanvang af niet heeft beantwoord of van meet af aan berust op grove miskenning daarvan, dan wel nadien heeft opgehouden daaraan te voldoen. Bij een bewuste afwijking van de wettelijke maatstaven is wijziging van de alimentatie slechts mogelijk als sprake is van een zo ingrijpende wijziging van omstandigheden dat de onderhoudsplichtige naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet langer aan de overeenkomst kan worden gehouden (HR 26 maart 1999, LJN: ZC 2877 en HR 12 september 2003, LJN: AF 9468).
Het hof stelt voorop dat genoegzaam vast staat dat partijen bij het opstellen van het convenant zijn afgeweken van de wettelijke maatstaven. Immers, op grond van de gebruikelijke normen bedroeg de maximale behoefte van [de minderjarige] in 2006, uitgaande van een netto gezinsinkomen van € 5.000,- per maand of hoger, € 795,- per maand.
Partijen verschillen van mening over de vraag of zij bij het opstellen van het convenant bewust van de wettelijke maatstaven zijn afgeweken. Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat de man zich bij het opstellen van het convenant heeft laten bijstaan door de heer G. Iwema (hierna: Iwema), die jurist is. De vrouw is bijgestaan door haar vader, die architect is. Iwema heeft in een e-mailbericht van 3 september 2011 verklaard dat hij namens de man met de vader van de vrouw overleg heeft gevoerd over een redelijke kinderalimentatie, waarbij zij uiteindelijk uitkwamen op een bedrag van € 2.000,- per maand. Vervolgens heeft de vader van de vrouw een opzet gemaakt voor een convenant dat, na enig overleg over en weer, aan partijen is voorgelegd en op 9 februari 2006 door hen is ondertekend. In het convenant is onder meer bepaald dat deze regeling in ieder geval geldt tot de 21ste verjaardag van [de minderjarige]. Gezien het voorgaande moet er naar het oordeel van het hof vanuit gegaan worden dat partijen bij het opstellen van het convenant bewust zijn afgeweken van de wettelijke maatstaven en de onderhoudsverplichting van de man hebben willen baseren op een hogere behoefte van [de minderjarige] dan uit toepassing van de gebruikelijke normen zou voortvloeien. De man heeft onvoldoende feiten of omstandigheden aangevoerd die nopen tot afwijking van dat uitgangspunt. Dat Iwema niet beschikte over relevante juridische kennis, zoals de man stelt, komt voor rekening en risico van de man en dient derhalve buiten beschouwing te blijven. Ook het feit dat de man en Iwema achteraf van mening zijn dat het bedrag van € 2.000,- per maand niet juist is, doet aan het voorgaande niet af. Nu partijen geacht moeten worden bewust te zijn afgeweken van de wettelijke maatstaven is herbeoordeling van de overeengekomen kinderbijdrage slechts mogelijk als sprake is van een zo ingrijpende wijziging van omstandigheden dat de man naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet langer aan de overeenkomst kan worden gehouden. Er moet sprake zijn van een volkomen wanverhouding tussen wat partijen bij het sluiten van de overeenkomst voor ogen stond en wat zich in werkelijkheid heeft voorgedaan, en wel zo dat dat het in hoge mate onbillijk zou zijn als de vrouw de man aan de overeenkomst zou houden.