Uitspraak
mr. F.J. van Zwietente Den Helder.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 28 januari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de appellante. De appellante had op 26 november 2013 hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, die op 19 november 2013 had besloten haar schuldsaneringsregeling te beëindigen. Tijdens de zitting op 21 januari 2014 was de appellante aanwezig, bijgestaan door haar advocaat mr. F.J. van Zwieten, en haar civiele bewindvoerders. De bewindvoerder, M.M. Beckers, was ook aanwezig.
De appellante betwistte dat zij tekort was geschoten in haar verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling. Ze voerde aan dat ze in de veronderstelling verkeerde dat haar inkomen onder bijstandsniveau lag en dat ze pas na zes maanden door de bewindvoerder op de hoogte was gesteld van haar boedelachterstand. Daarnaast stelde ze dat schenkingen die op haar rekening waren gestort, bestemd waren voor haar zoontje en dat ze de bewindvoerder hierover niet hoefde te informeren. De bewindvoerder daarentegen stelde dat de schenkingen als inkomen van de appellante moesten worden aangemerkt en dat zij niet in staat was om haar boedelachterstand in te lopen.
Het hof oordeelde dat de appellante ernstig tekort was geschoten in haar verplichtingen. Ze had niet naar behoren informatie verschaft over haar inkomsten en had nieuwe schulden laten ontstaan. Het hof benadrukte dat de verantwoordelijkheid voor de nakoming van de verplichtingen bij de schuldenaar ligt. Gezien de omvang van de nieuwe schulden en de achterstand in de boedelafdrachten, was het niet aannemelijk dat de appellante haar schulden vóór het einde van de looptijd van de schuldsaneringsregeling zou kunnen inlossen. Daarom werd de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling bekrachtigd.