ECLI:NL:GHAMS:2014:118

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 januari 2014
Publicatiedatum
28 januari 2014
Zaaknummer
200.137.797-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van een natuurlijke persoon

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 28 januari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de appellante. De appellante had op 26 november 2013 hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, die op 19 november 2013 had besloten haar schuldsaneringsregeling te beëindigen. Tijdens de zitting op 21 januari 2014 was de appellante aanwezig, bijgestaan door haar advocaat mr. F.J. van Zwieten, en haar civiele bewindvoerders. De bewindvoerder, M.M. Beckers, was ook aanwezig.

De appellante betwistte dat zij tekort was geschoten in haar verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling. Ze voerde aan dat ze in de veronderstelling verkeerde dat haar inkomen onder bijstandsniveau lag en dat ze pas na zes maanden door de bewindvoerder op de hoogte was gesteld van haar boedelachterstand. Daarnaast stelde ze dat schenkingen die op haar rekening waren gestort, bestemd waren voor haar zoontje en dat ze de bewindvoerder hierover niet hoefde te informeren. De bewindvoerder daarentegen stelde dat de schenkingen als inkomen van de appellante moesten worden aangemerkt en dat zij niet in staat was om haar boedelachterstand in te lopen.

Het hof oordeelde dat de appellante ernstig tekort was geschoten in haar verplichtingen. Ze had niet naar behoren informatie verschaft over haar inkomsten en had nieuwe schulden laten ontstaan. Het hof benadrukte dat de verantwoordelijkheid voor de nakoming van de verplichtingen bij de schuldenaar ligt. Gezien de omvang van de nieuwe schulden en de achterstand in de boedelafdrachten, was het niet aannemelijk dat de appellante haar schulden vóór het einde van de looptijd van de schuldsaneringsregeling zou kunnen inlossen. Daarom werd de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling bekrachtigd.

Uitspraak

arrest
________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer : 200.137.797/01
insolventienummer rechtbank Noord-Holland: C/14/12/322 R
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 28 januari 2014
in de zaak van:
[appellante],
wonend te [woonplaats],
advocaat:
mr. F.J. van Zwietente Den Helder.

1.Het geding in hoger beroep

Verzoekster wordt hierna [appellante] genoemd.
[appellante] is bij op 26 november 2013 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift in hoger beroep gekomen van de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 19 november 2013,
Waarbij de op haar toepasselijke schuldsaneringsregeling tussentijds is beëindigd.
Het hoger beroep is behandeld op de zitting van het hof van 21 januari 2014. Bij die behandeling is [appellante] verschenen, vergezeld van haar civiele bewindvoerders [U.] en [J.] en bijgestaan door mr. F.J. van Zwieten voornoemd, die het verzoekschrift heeft toegelicht. Voorts is de (WSNP) bewindvoerder, M.M. Beckers, verschenen.
Het hof heeft kennis genomen van het verzoekschrift, van het dossier van de rechtbank, waaronder het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg, alsmede van het op 15 januari 2014 ingekomen verslag van de bewindvoerder en van de bij brieven van 17 en 21 januari 2014 namens [appellante] nog overgelegde stukken. [appellante] heeft verklaard eveneens kennis te hebben genomen van de genoemde stukken.

2.Beoordeling

2.1.
[appellante] heeft in het verzoekschrift verzocht om het vonnis waarin de op haar sinds 5 september 2012 toepasselijke schuldsaneringsregeling tussentijds werd beëindigd, te vernietigen en haar alsnog in staat te stellen de wettelijke schuldsaneringsregeling te voltooien. Daartoe heeft [appellante] – samengevat en voor zover voor de beslissing van belang – het volgende aangevoerd. [appellante] betwist dat zij is tekort geschoten in de nakoming van haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. Wat betreft het niet voldoen aan de afdrachtplicht voert zij aan dat zij in de veronderstelling verkeerde dat haar inkomen onder bijstandsniveau lag. De bewindvoerder heeft haar pas na zes maanden over de achterstand in de boedel ingelicht, waardoor deze verder heeft kunnen inlopen dan nodig was geweest. Ten aanzien van de door de heer [H.] tijdens de looptijd van de schuldsaneringsregeling op haar rekening gestorte bedragen, die volgens [appellante] bestemd waren voor haar oudste zoontje, stelt zij dat dit geen structurele schenkingen zijn en dat[H.] inmiddels noch aan haar noch aan haar zoontje betalingen doet. [appellante] was van mening dat zij de bewindvoerder van die betalingen niet op de hoogste hoefde te stellen nu het geld ten goede kwam aan haar zoontje. [appellante] ziet nu in dat zij de bewindvoerder over iedere schenking had behoren te informeren. [appellante] heeft nooit bewust de rekening en de bedragen voor de bewindvoerder willen achterhouden om zo de schuldeisers te benadelen. [appellante] is bereid de door haar ontvangen bedragen alsnog aan de boedel af te dragen.
[appellante] stelt voorts dat zij door haar gezondheidsproblemen haar verplichtingen niet goed kon nakomen. [appellante] kampt met een burn-out, waardoor zij haar financiële situatie niet meer overziet. [appellante] heeft nu hulp gezocht en zich vrijwillig onder bewind laten stellen. [appellante] denkt haar boedelachterstand te kunnen inlopen - eventueel na verlenging van de termijn - door de auto, die zij ter beschikking heeft, te verkopen door haar vakantietoeslag en eventuele langdurigheidstoeslag (gedeeltelijk) ter beschikking van de boedel te stellen. Hiertoe heeft [appellante] samen met haar beschermingsbewindvoerder een plan van aanpak opgesteld, waaruit volgens haar een afdrachtcapaciteit blijkt van € 230,38-- per maand. Zij heeft ten tijd van de mondelinge behandeling van het appel nieuwe schulden (twee maanden huurachterstand € 981,36, achterstand van € 415,82 in de betalingen bij Nuon en € 1.402,52 achterstand in de betalingen aan de ziektekostenverzekeraar) laten ontstaan. [appellante] verzoekt het hof - mede in het belang van haar twee kinderen – haar nog een laatste kans te geven.
2.2.
De bewindvoerder heeft aangevoerd dat de schenkingen door Holleman over de periode 5 september 2012 tot en met 20 november 2013 niet € 3.609,-- hebben bedragen, zoals [appellante] stelt, maar € 5.489.--. Deze schenkingen, behalve € 100,--, het verjaardagsgeld voor de zoon, dienen als inkomen van [appellante] te worden aangemerkt en aan de boedel te worden afgedragen. Voorts moet [appellante], gelet op de brief van de bewindvoerder aan haar van 12 maart 2013, geweten moet hebben dat zij over afloscapaciteit beschikte. Eerder dan 12 maart 2013 heeft de bewindvoerder de afloscapaciteit niet kunnen berekenen omdat [appellante] haar informatieverplichting niet nakwam en de bewindvoerder onvoldoende informatie had over de hoogte van het inkomen van [appellante]. De bewindvoerder is van mening dat [appellante] niet in staat is om haar boedelachterstand voor het einde van de looptijd van de schuldsanerings-regeling en een eventuele verlenging daarvan in te lopen nu ter zitting in hoger beroep is gebleken dat [appellante] nieuwe schulden heeft laten ontstaan en nog steeds niets aan de boedel heeft afgedragen. De bewindvoerder verzet zich dan ook tegen inwilliging van het verzoek.
2.3.
Het hof stelt bij zijn beoordeling voorop dat - zoals in het bijzonder blijkt uit artikel 350, derde lid, Fw - vergaande verplichtingen rusten op de schuldenaar op wie de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing is. Deze verplichtingen vinden hun grond in de doelstelling van de wettelijke schuldsaneringsregeling. Die komt erop neer, dat natuurlijke personen die in een uitzichtloze financiële situatie terecht zijn gekomen, de kans moeten krijgen weer met een schone lei verder te gaan. Daar staat echter tegenover dat van de schuldenaar een actieve medewerking wordt verwacht aan de doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling.
2.4.
Op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep en is het hof van oordeel dat [appellante] verwijtbaar en ernstig is tekortgeschoten in (nagenoeg) alle uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. [appellante] heeft de bewindvoerder niet naar behoren informatie verschaft over haar inkomsten, met name niet over de schenkingen door [H.], een grote achterstand laten ontstaan in de boedelafdrachten en bovenmatige nieuwe schulden laten ontstaan (in het totaal ruim € 10.000,--). Het verwijt dat de bewindvoerder [appellante] haar pas na zes maanden op haar boedelachterstand heeft gewezen treft geen doel. De verantwoordelijkheid voor de nakoming van de uit de
schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen rust op de schuldenaar zelf. Gezien de omvang van de nieuwe schulden de achterstand in de boedelafdrachten en de spaarcapaciteit is niet aannemelijk dat, mede gelet op de resterende looptijd van de schuldsaneringsregeling, deze schulden vóór het einde van de looptijd zullen kunnen worden ingelost, ook als de looptijd van de schuldsaneringsregeling wordt verlengd. Dat betekent dat er aanleiding is de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellante] tussentijds te beëindigen. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.

3.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.M.A. Verscheure, G.C. Makkink en M.W.E. Koopmann en in het openbaar uitgesproken op 28 januari 2014 in tegenwoordigheid van de griffier.
Van dit arrest kan gedurende acht dagen na de dag van de uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld door middel van een verzoekschrift in te dienen ter griffie van de Hoge Raad.