ECLI:NL:GHAMS:2014:117
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake voorlopige aanslag inkomstenbelasting en heffingskortingen
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Haarlem met betrekking tot een voorlopige aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2010. De belanghebbende, geboren op 5 oktober 1945, had bezwaar gemaakt tegen een tweede voorlopige aanslag die door de inspecteur was opgelegd. De inspecteur had de voorlopige aanslag vastgesteld op een te betalen bedrag van € 1.529, inclusief heffingsrente. Het bezwaar van de belanghebbende werd door de inspecteur als een verzoek om herziening aangemerkt, maar dit verzoek werd gedeeltelijk afgewezen. De rechtbank verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond, maar verklaarde het beroep tegen het uitblijven van een uitspraak op het bezwaar gegrond.
In hoger beroep was de vraag of de (gedeeltelijke) afwijzing van het verzoek om herziening terecht was en of de belanghebbende recht had op een vergoeding van immateriële schade. Het Hof oordeelde dat de inspecteur de heffingskorting correct had vastgesteld op € 957, en dat de wettelijke regeling in dit geval juist was toegepast. De belanghebbende betwistte niet dat de regeling correct was toegepast, maar vond deze onredelijk en in strijd met het gelijkheidsbeginsel. Het Hof kon echter niet ingaan op deze bezwaren, aangezien de rechter niet bevoegd is de innerlijke waarde en billijkheid van de wet te beoordelen.
Wat betreft de vergoeding van immateriële schade oordeelde het Hof dat er geen sprake was van overschrijding van de redelijke termijn, aangezien de procedures binnen de gestelde termijnen waren afgerond. Het verzoek om schadevergoeding werd dan ook afgewezen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het Hof oordeelde dat de belanghebbende geen recht had op een proceskostenvergoeding, omdat de gemachtigde geen beroepsmatig rechtsbijstand verleende. De uitspraak werd gedaan door mr. E.F. Faase, lid van de belastingkamer, en is op 15 januari 2014 in het openbaar uitgesproken.