ECLI:NL:GHAMS:2014:115

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 januari 2014
Publicatiedatum
28 januari 2014
Zaaknummer
200.137.912-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging schuldsaneringsregeling wegens verwijtbare tekortkomingen

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam op 28 januari 2014, gaat het om de beëindiging van een schuldsaneringsregeling voor twee verzoekers, die gezamenlijk in hoger beroep zijn gekomen tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had op 20 november 2013 besloten de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen. De verzoekers, beiden wonend in Amsterdam Zuidoost, hebben in hun verzoekschrift aangevoerd dat zij wel degelijk hebben geprobeerd te voldoen aan de verplichtingen die voortvloeien uit de schuldsaneringsregeling, maar dat zij door psychosociale problemen niet in staat waren om dit zelfstandig te doen. Verzoekster heeft een licht verstandelijke beperking en kampt met persoonlijkheidsstoornissen, terwijl verzoeker geestelijk overbelast is geraakt door de problemen van verzoekster en zelf fysieke beperkingen ondervindt.

Tijdens de zitting op 21 januari 2014 hebben de verzoekers hun standpunt toegelicht, waarbij zij hebben aangegeven dat zij bereid zijn om samen te werken aan de uitvoering van de schuldsanering, mits zij specialistische hulp krijgen. De bewindvoerder heeft echter betoogd dat de verzoekers vanaf het begin van de schuldsaneringsregeling hun verplichtingen niet zijn nagekomen en dat zij zelfs nieuwe schulden hebben opgebouwd. Het hof heeft vastgesteld dat de verzoekers herhaaldelijk zijn gewaarschuwd en dat zij voldoende kansen hebben gekregen om hun situatie te verbeteren, maar dat zij deze kansen niet hebben benut.

Het hof heeft in zijn beoordeling benadrukt dat er vergaande verplichtingen rusten op schuldenaren die onder de wettelijke schuldsaneringsregeling vallen. Ondanks de psychosociale problemen van de verzoekers, heeft het hof geoordeeld dat deze hen niet ontslaan van hun verplichtingen. De verzoekers hebben niet voldaan aan de eisen die aan hen zijn gesteld, en het hof heeft besloten dat de beëindiging van de schuldsaneringsregeling op goede gronden is gebeurd. Het verzoek van de verzoekers om nog een laatste kans te krijgen is afgewezen, en het hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd.

Uitspraak

arrest
________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer : 200.137.912/01
insolventienummers rechtbank Amsterdam: C/13/12/411-R en C/13/12/412-R
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 28 januari 2014
in de zaak van:
[VERZOEKERS],
beiden wonend te Amsterdam Zuidoost,
advocaat:
mr. C.J. Berendsete Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Verzoekers worden hierna gezamenlijk [verzoekers] en ieder afzonderlijk [verzoekster] en [verzoeker] genoemd.
[verzoekers] zijn bij op 28 november 2013 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift in hoger beroep gekomen van de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 20 november 2013, waarbij de op hun van toepassing zijnde schuldsaneringsregeling tussentijds werd beëindigd.
Het hoger beroep is behandeld op de zitting van het hof van 21 januari 2104. Bij die behandeling zijn [verzoekers] verschenen, bijgestaan door mr. Berendse voornoemd, die het verzoekschrift heeft toegelicht aan de hand van een pleitnotitie die aan het hof is overgelegd. Voorts is de bewindvoerder, A.G. Heijne, verschenen.
Het hof heeft kennis genomen van het verzoekschrift en het op 13 januari 2014 ingekomen aanvullend verzoekschrift met produkties, van het dossier van de rechtbank, waaronder het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg, alsmede van het verslag van de bewindvoerder van 15 januari 2014 en van de namens [verzoekers] op 14 en 16 januari 2014 nader overgelegde stukken. [verzoekers] hebben verklaard eveneens kennis te hebben genomen van de genoemde stukken.

2.Beoordeling

2.1.
[verzoekers] hebben in het verzoekschrift verzocht om het vonnis waarin de sinds 7 mei 2012 op hun toepasselijke schuldsaneringsregeling tussentijds werd beëindigd zonder schone lei, te vernietigen. Daartoe hebben [verzoekers] – samengevat en voor zover voor de beslissing van belang – het volgende aangevoerd. [verzoekers] zijn van mening dat zij onder de gegeven omstandigheden wel hebben voldaan aan de verplichtingen die de schuldsaneringsregeling oplegt, althans die niet in zodanige mate verzuimd hebben dat er aanleiding is om de schuldsaneringsregeling te beëindigen. Zij hebben alles in het werk gesteld om hun verplichtingen zonder hulp na te komen. Door hun psychische en sociale problematiek zijn zij niet in staat geweest zelfstandig uitvoering te geven aan de verplichtingen voortvloeiende uit schuldsaneringsregeling. [verzoekster] heeft een licht verstandelijke beperking (LVB) en last van persoonlijkheidsstoornissen. Hierdoor begrijpt ze niet goed wat er door de bewindvoerder van haar wordt verlangd. Daarnaast kampt zij met onverwerkte emoties als gevolg van de uithuisplaatsing en ontzetting uit de ouderlijke macht van haar kinderen. [verzoeker] is door de problemen van [verzoekster] geestelijk overbelast geraakt. Ook is [verzoeker] fysiek niet in staat om aan zijn sollicitatieplicht te voldoen vanwege een knieblessure. Hij heeft een vrijstelling van zes maanden van zijn sollicitatieplicht gekregen. Onlangs heeft [verzoekster] van het DWI (mondeling) een vrijstelling van zes maanden gekregen voor haar sollicitatieplicht. [verzoekers] voeren aan dat de tekortkomingen in de nakoming van de verplichtingen hun niet volledig vallen toe te rekenen. Zij zijn bereid volledig mee te werken aan de uitvoering van het schuldsaneringstraject, alleen hebben zij hierbij specialistische hulp nodig. Hiertoe is een verzoek tot het instellen van beschermingsbewind ingediend en is er psychiatrische en maatschappelijke hulp gezocht. [verzoekers] verzoeken het hof hun nog een allerlaatste kans te geven.
2.2.
De bewindvoerder voert aan dat [verzoekers] vanaf het begin van de schuldsaneringsregeling hun verplichtingen niet nakwamen. Reeds in het minnelijk traject hebben zij meerdere soorten hulpverlening gekregen toegespitst op hun specifieke problematiek. Na toetreding tot de schuldsaneringsregeling hebben [verzoekers] echter zelfstandig deze hulp opgezegd dan wel besloten daar geen gebruik van te maken, terwijl de bewindvoerder er steeds bij hen op heeft aangedrongen niet van bedoelde hulp af te zien. Na het verhoor door de rechter-commissaris op 11 februari 2013 hebben [verzoekers] nog een laatste kans gekregen maar zich niet aan de toen gemaakte afspraken gehouden. Zij hebben niet naar behoren gereageerd op de vele verzoeken van de bewindvoerder inlichtingen te verschaffen. Ook na de beëindigingszitting op 20 november 2013 zijn [verzoekers] geen enkele verplichting meer nagekomen. Op 12 juli 2013 waren de nieuwe schulden al opgelopen tot
€ 3.555,74. De bewindvoerder is van mening dat appellanten voldoende in de gelegenheid zijn gesteld om de situatie ten goede te keren, maar dit hebben nagelaten. Zij verzet zich tegen toewijzing van het verzoek.
2.3.
Het hof stelt bij zijn beoordeling voorop dat - zoals in het bijzonder blijkt uit artikel 350, derde lid, Fw - vergaande verplichtingen rusten op de schuldenaar op wie de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing is. Deze verplichtingen vinden hun grond in de doelstelling van de wettelijke schuldsaneringsregeling. Die komt erop neer, dat natuurlijke personen die in een uitzichtloze financiële situatie terecht zijn gekomen, de kans moeten krijgen weer met een schone lei verder te gaan. Daar staat echter tegenover dat van de schuldenaar een actieve medewerking wordt verwacht aan de doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling.
2.4.
Op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep en is het hof van oordeel dat [verzoekers] verwijtbaar en ernstig zijn tekortgeschoten in alle uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. Vanaf aanvang van de schuldsaneringsregeling hebben zij de bewindvoerder niet naar behoren geïnformeerd, is de sollicitatieverplichting niet nagekomen (in de perioden dat die bestond) en hebben ze bovenmatige nieuwe schulden laten ontstaan. Bij het verhoor door de rechter-commissaris op 11 februari 2013 is aan [verzoekers] een allerlaatste kans geboden om te voldoen aan hun verplichtingen. Dit hebben zij nagelaten.
2.5.
Het verweer van [verzoekers] dat zij door hun psychosociale problemen niet goed aan hun verplichtingen uit de schuldsanering konden voldoen, treft geen doel. Het moet voor [verzoekers] voldoende duidelijk zijn geworden, gelet op de hun geboden kansen gedurende de looptijd van de schuldsanering, dat hun problemen hen op zichzelf niet ontsloegen van hun verplichtingen uit hoofde van de schuldsaneringsregeling en dat het niet naar behoren nakomen van die verplichtingen zou leiden tot beëindiging van regeling. Bovendien heeft de bewindvoerder, naar [verzoekers] niet hebben betwist, bij aanvang van de schuldsaneringsregeling [verzoekers] er herhaaldelijk en uitdrukkelijk op gewezen dat zij het budgetbeheer niet moesten opzeggen en dat zij beschermingsbewind moesten aanvragen. Door het budgetbeheer op et zeggen en geen beschermingsbewind aan te vragen hebben [verzoekers] het risico genomen dat hun financiële problemen onbeheersbaar werden. Dat die situatie zich thans voordoet dient voor hun risico te blijven.
2.6.
Gezien het vooroverwogene is het hof van oordeel dat [verzoekers] verwijtbaar tekort zijn geschoten in de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. Hun verzoek het nog een laatste kans te geven zal niet worden ingewilligd. Die laatste kans hebben zij, zoals hiervoor werd overwogen, immers reeds op11 februari 2013 gekregen. Dat betekent dat de schuldsaneringsregeling op goede gronden is beëindigd en dat het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd.

3.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.M.A. Verscheure, G.C. Makkink en M.W.E. Koopmann en in het openbaar uitgesproken op 28 januari 2014 in tegenwoordigheid van de griffier.
Van dit arrest kan gedurende acht dagen na de dag van de uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld door middel van een verzoekschrift in te dienen ter griffie van de Hoge Raad.