ECLI:NL:GHAMS:2014:1108

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 maart 2014
Publicatiedatum
3 april 2014
Zaaknummer
200.143.982/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in strafzaak tegen verzoeker

Op 21 maart 2014 heeft de wrakingskamer van het Gerechtshof Amsterdam een verzoek tot wraking behandeld in de strafzaak tegen de verzoeker, die op dat moment gedetineerd was. De advocaat van de verzoeker had het wrakingsverzoek ingediend naar aanleiding van de behandeling van een reclasseringsrapport, waarin de verzoeker negatief werd getypeerd. De advocaat stelde dat de strafkamer blijk gaf van vooringenomenheid door alleen negatieve aspecten uit het rapport te belichten en de verzoeker niet openlijk te ondervragen. De strafkamer, bestaande uit mr. Mijnsberge, mr. Boumans en mr. Holthuis, was aanwezig tijdens de behandeling van het verzoek en heeft aangegeven niet in het wrakingsverzoek te berusten. De advocaat-generaal, mr. Schepers, steunde de afwijzing van het verzoek.

De wrakingskamer heeft het verzoek beoordeeld aan de hand van de relevante artikelen van het Wetboek van Strafvordering en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. De wrakingskamer concludeerde dat de strafkamer niet op enige wijze was vooruitgelopen op een beslissing en dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor vooringenomenheid. De vragen die aan de verzoeker werden gesteld, werden als passend en noodzakelijk beoordeeld in het kader van de behandeling van de zaak. De wrakingskamer heeft uiteindelijk het verzoek tot wraking afgewezen, waarbij de vrees voor vooringenomenheid niet objectief gerechtvaardigd werd geacht.

De beslissing van de wrakingskamer werd openbaar uitgesproken op dezelfde dag, 21 maart 2014, en de leden van de wrakingskamer waren mr. T.A.C. van Hartingsveldt, mr. A.N. van de Beek en mr. R.M. Steinhaus, met mr. M.E. Olthof als griffier.

Uitspraak

parketnummer: 23-002249-13
rekestnummer: 200.143.982/01
Beslissing van de wrakingskamer van het gerechtshof Amsterdam van 21 maart 2014 op het op die datum ter terechtzitting van de meervoudige strafkamer van dit hof gedane verzoek tot wraking, in de strafzaak tegen:
[Verzoeker],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
thans gedetineerd te [P.I.],
hierna te noemen: de verzoeker.
Advocaat: mr. R.J.A. Verhoeven.

1.Het geding

1.1
Op 21 maart 2014 heeft in de strafzaak betreffende de verdachte in hoger beroep een terechtzitting van de meervoudige strafkamer van dit hof plaats gevonden. Op die terechtzitting is door de raadsman van de verzoeker een verzoek tot wraking van de behandelend raadsheren gedaan, te weten mr. Mijnsberge, mr. Boumans en mr. Holthuis (hierna ook: de strafkamer).
1.2
De wrakingskamer heeft het verzoek dezelfde dag ter zitting behandeld. De raadsman heeft het verzoek, namens de tevens aanwezige verzoeker, mondeling toegelicht. De leden van de strafkamer waren bij de behandeling aanwezig en zijn in de gelegenheid gesteld zich over het verzoek uit te laten. Zij hebben onder meer te kennen gegeven niet in het wrakingsverzoek te berusten. De aanwezige advocaat-generaal, mr. Schepers, heeft zich op het standpunt gesteld dat het verzoek dient te worden afgewezen.

2.Het verzoek

2.1
De advocaat van de verzoeker heeft het wrakingsverzoek bij de behandeling in raadkamer
-samengevat- als volgt toegelicht.
Naar aanleiding van het verhandelde ter terechtzitting in de strafzaak van 20 januari 2014, heeft het hof bij tussenarrest van 3 februari 2014 het onderzoek ter terechtzitting heropend en terstond geschorst, teneinde een reclasseringsrapport omtrent de persoon van de verzoeker te doen opmaken. Het hof achtte zich, zo blijkt uit bedoeld tussenarrest, met het oog op afdoening van de zaak onvoldoende geïnformeerd omtrent de persoonlijke omstandigheden van de verzoeker. Tijdens het voorhouden van de inhoud van het opgemaakte reclasseringsrapport ter terechtzitting van 21 maart 2014, hebben de leden van de strafkamer er volgens de advocaat blijk van gegeven vooringenomenheid jegens de verzoeker te koesteren door alleen door hem als negatief getypeerde aspecten uit het rapport naar voren te brengen. Zo zou de bespreking zich hebben gericht op de in het rapport opgenomen typering van de verzoeker als een koele, berekenende persoon zonder compassie jegens slachtoffers van de misdrijven waarvan hij wordt verdacht en die geen bereidheid heeft getoond om mee te werken aan enigerlei vorm van behandeling en begeleiding. De advocaat heeft in het rapport, zo heeft hij gesteld, ook andere, positieve aspecten teruggevonden. De strafkamer leek de verzoeker niet zozeer te ondervragen, maar uitte volgens de advocaat louter verwijten over de opstelling van de verzoeker. Het betrof volgens de advocaat geen open vragen, maar conclusies als: “het baart het hof zorgen dat…” en “het had toch van je verwacht mogen worden dat je contact op zou nemen met de reclassering”. Daarbij werd er volgens de raadsman geen rekening mee gehouden dat de verzoeker door zijn verstandelijke beperking in mindere mate in staat moet worden geacht te reageren op de -volgens de advocaat- messcherpe vragen van de strafkamer, waardoor de strafkamer telkens werd bevestigd in haar beeld dat de verzoeker zich onwelwillend opstelde. Eén en ander getuigt volgens de raadsman van vooringenomenheid, en hij heeft verzocht het wrakingsverzoek toe te wijzen.
2.2
De voorzitter van de strafkamer heeft bij de behandeling van het wrakingsverzoek -en de overige leden hebben zich daarbij aangesloten- het volgende naar voren gebracht.
De strafkamer heeft de verzoeker geconfronteerd met het ingekomen reclasseringsrapport. In dit rapport wordt voorgesteld om af te zien van de oplegging van een voorwaardelijk strafdeel voorzien van bijzondere voorwaarden, gelet op de persoon van verzoeker, zijn geringe motivatie voor behandeling daaronder begrepen. De strafkamer heeft in de vorm van een kritische ondervraging willen onderzoeken of de conclusies van het rapport juist zijn en hoe de verzoeker zelf het rapport beoordeelt. Ook is de -ter zitting aanwezige- vader van de verzoeker omtrent de conclusies van het rapport gehoord. Dit alles om van de verzoeker een zo scherp mogelijk beeld te krijgen, aldus de voorzitter.
2.3
De advocaat-generaal heeft in reactie op het wrakingsverzoek het volgende naar voren gebracht bij de behandeling van het verzoek.
De advocaat-generaal heeft zich aangesloten bij de onder 2.2 vermelde reactie van de leden van de strafkamer. De feiten waarvan de verzoeker wordt verdacht zijn volgens de advocaat-generaal ernstig, en de inhoud van het rapport is zorgelijk en confronterend. De leden van de strafkamer hebben de verzoeker zeer uitvoering en zorgvuldig bevraagd omtrent de juistheid van het rapport. Daaruit is de advocaat-generaal geen vooringenomenheid gebleken.

3.Beoordeling

3.1
Het onderhavige wrakingsverzoek dient te worden beoordeeld aan de hand van de hier
toepasselijke artikelen 512 tot en met 515 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) en artikel
6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele
vrijheden (EVRM), in samenhang met de door de Hoge Raad en het Europese Hof voor de
Rechten van de Mens ontwikkelde criteria.
3.2
Op grond van artikel 512 Sv kan op verzoek van de verdachte of het openbaar ministerie,
elk van de rechters die een zaak behandelen worden gewraakt op grond van feiten en
omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.3
Bij de beoordeling geldt als uitgangspunt dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling
wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die
een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij
vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verzoeker dienaangaande bestaande vrees
objectief gerechtvaardigd is.
3.4
De wrakingskamer heeft kennisgenomen van het betreffende reclasseringsrapport en heeft geconstateerd dat uit dat rapport een beeld van de persoon van verzoeker naar voren komt dat op diverse aspecten en leefgebieden problematisch is. Het rapport heeft naar het oordeel van de wrakingskamer aanleiding kunnen en mogen geven tot kritische bevraging van de verzoeker door de strafkamer. De door de raadsman gegeven voorbeelden van de gestelde vragen overschrijden naar het oordeel van de wrakingskamer niet de grenzen van de ruimte waarbinnen die vragen gesteld mochten worden, ook niet wanneer in de overwegingen wordt betrokken hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht omtrent de persoon van de verzoeker.
Naar het oordeel van de wrakingskamer is in het licht van het voorgaande niet gebleken dat de strafkamer met de bevraging van de verzoeker op enige wijze is vooruitgelopen op enige door de strafkamer te nemen beslissing of op andere wijze van bevooroordeeldheid heeft doen blijken.
De wrakingskamer acht de vrees voor vooringenomenheid bij de verzoeker dan ook niet objectief gerechtvaardigd. Het wrakingsverzoek zal worden afgewezen.

4.BESLISSING

De wrakingskamer:
wijst af het verzoek tot wraking van mr. Mijnsberge, mr. Boumans en mr. Holthuis.
Deze beslissing is gegeven door de wrakingskamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. T.A.C. van Hartingsveldt, mr. A.N. van de Beek en mr. R.M. Steinhaus, in tegenwoordigheid van mr. M.E. Olthof, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 21 maart 2014.