Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.De feiten
de manis het volgende gebleken.
de vrouwis het volgende gebleken.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen na de echtscheiding van partijen. De man is op 6 mei 2013 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Amsterdam, waarin werd bepaald dat hij een bijdrage van € 500,- per kind per maand en een uitkering van € 1.500,- per maand aan de vrouw moest betalen. De vrouw heeft hierop gereageerd met een verweerschrift. Tijdens de zitting op 17 oktober 2013 zijn beide partijen verschenen, bijgestaan door hun advocaten.
De feiten van de zaak zijn als volgt: partijen zijn in 1993 gehuwd en hebben twee kinderen. Hun huwelijk is in maart 2013 ontbonden. De man heeft een wisselend inkomen gehad, waaronder een WW-uitkering en een salaris als accountmanager. De vrouw ontvangt een WAO-uitkering en heeft een eenoudergezin. Het hof heeft de draagkracht van de man beoordeeld en vastgesteld dat hij in de periode van 5 december 2012 tot 1 juni 2013 geen draagkracht had om bij te dragen in de kosten van de kinderen of het levensonderhoud van de vrouw.
Na 1 juni 2013 heeft de man weer inkomen uit loondienst en is zijn draagkracht opnieuw beoordeeld. Het hof heeft vastgesteld dat de man vanaf die datum een bijdrage van € 231,- per kind per maand kan betalen. De vrouw's verzoek om een uitkering tot haar levensonderhoud is afgewezen. Het hof heeft de eerdere beschikking vernietigd voor zover deze aan het oordeel van het hof onderworpen was en heeft de nieuwe bijdrage vastgesteld, met inachtneming van de financiële omstandigheden van beide partijen.