ECLI:NL:GHAMS:2014:1039

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 februari 2014
Publicatiedatum
1 april 2014
Zaaknummer
23-004231-13
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in hoger beroep wegens onvoldoende bewijs van mishandeling

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 25 februari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van mishandeling van een slachtoffer op 22 januari 2012 in Amsterdam. De tenlastelegging omvatte het opzettelijk slaan en/of zwaaien met een kruk tegen het lichaam van het slachtoffer, wat zou hebben geleid tot letsel en pijn. Tijdens de zitting in hoger beroep op 11 februari 2014 heeft het hof de verklaringen van de aangeefster, de getuige en de verdachte zorgvuldig gewogen. Het hof constateerde dat de verklaring van de aangeefster over het incident op wezenlijke punten afweek van de getuigenverklaring en de lezing van de verdachte. Bovendien vond het hof dat het geconstateerde letsel bij de aangeefster onvoldoende specifiek en eenduidig was om de beschuldigingen te ondersteunen.

Gelet op deze inconsistenties en het gebrek aan overtuigend bewijs, oordeelde het hof dat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat de verdachte het ten laste gelegde feit had begaan. Daarom sprak het hof de verdachte vrij van de beschuldigingen. Daarnaast had de benadeelde partij een vordering tot schadevergoeding ingediend, maar omdat de verdachte werd vrijgesproken, verklaarde het hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en deed opnieuw recht, waarbij het de verdachte vrijsprak van de ten laste gelegde feiten en de vordering van de benadeelde partij afwees.

Uitspraak

parketnummer: 23-004231-13
datum uitspraak: 25 februari 2014
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 13 september 2013 in de strafzaak onder parketnummer 13-111408-12 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1958,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 11 februari 2014 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
zij op of omstreeks 22 januari 2012 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk [slachtoffer] heeft mishandeld, betsaande die mishandeling uit het - eenmaal of meerdere malen (met kracht) slaan en/of zwaaien met een kruk tegen de heup en/of (de) arm(en), in elk geval het lichaam van voornoemde [slachtoffer], waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.

Vordering van het openbaar ministerie

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
Vrijspraak
De verklaring van de aangeefster [slachtoffer] omtrent de precieze gang van zaken rond het incident dat plaatsvond op 22 januari 2012 wijkt op wezenlijke punten af van de ter terechtzitting afgelegde getuigenverklaring van getuige [getuige], alsmede van de lezing van de verdachte en vindt ook overigens onvoldoende steun in de stukken van het dossier, dan wel het verhandelde ter terechtzitting.
Daarbij wordt opgemerkt dat het bij aangeefster geconstateerde letsel onvoldoende specifiek en eenduidig wijst op de door haar geschetste gang van zaken.
Onder deze omstandigheden is niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, zodat de verdachte van het haar ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich overeenkomstig artikel 51f van het Wetboek van Strafvordering in eerste aanleg gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 300,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 175,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De raadsman van de verdachte heeft deze vordering betwist, door te stellen dat de verdachte zich niet schuldig acht aan de haar ten laste gelegde feiten.
Nu verdachte van het ten laste gelegde moet worden vrijgesproken, zal het hof de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk verklaren.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. N.A. Schimmel, mr. E. de Greeve en mr. F.M.D. Aardema, in tegenwoordigheid van M.C. Lieberwirth, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 25 februari 2014.
[...]